De KunstobjektenvanCORNELIUS ROGGE |
Cornelius Rogge is een van de vooraanstaande hedendaagse kunstenaars van Nederland. Zijn werk is aanwezig in de belangrijkse moderne kunst musea . Voor zijn oeuvre ontving hij de prestigieuze David Roëll prijs van het Prins Bernard Fonds . Ter gelegenheid van zijn 45-jarige kunstenaarschap werd hij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
Het vuur, de strijd en de leegheidInleiding tot de 1997 expositie in het Stedelijk Museum, Broerenkerk, Zwolle |
Nu zijn vuuraltaren, zoals altaren in het algemeen, offertafels waaraan rituelen worden verricht, dat wil zeggen handelingen die op zichzelf geen betekenis hebben. Rituelen zijn wel sterk gestruktureerd en gereglementeerd, maar het zijn geen symbolen, ze verwijzen niet naar iets anders, en dus betekenen ze niets. Iemand die dat overtuigend heeft aangetoond is de filosoof en sanskritist Frits Staal, die uitgebreid onderzoek deed naar het Vedische ritueel van het vuuraltaar.
De vuuraltaren van Cornelius Rogge lijken van die rituele betekenisloosheid diep te zijn doordrongen. De kunstenaar heeft zelf alle moeite gedaan om de betekenis eraan te ontnemen: sommige vakken van zijn altaarkasten heeft hij helemaal leeg gelaten, In andere vakken liggen opgerolde vellen papier waar misschien niet eens wat op staat, in weer andere vakken bevinden zich tekeningen van de meest onduidbare, krasserige soort, of kleihompen die nog allerminst vorm hebben gekregen. Zelfs de beeldjes die er een plaats in hebben gekregen, en die in hun gladgeverfde mensvormen nog het meest haken naar een of andere beeldhouwkunstige betekenis, blijken bij nadere beschouwing in elkaar te zijn geflanst met de simpelste kleirolletjes.
Rogge vertelt dat hij de kasten graag helemaal leeg had gelaten, want in hun kaalheid vond hij ze het sterkst en het onverbiddellijkst. 'Maar daar kon ik het toch niet bij laten,' zo voegt hij er meteen aan toe, 'ik moest ze in zichzelf verwarren en onduidelijk maken. Vergelijk het maar met een mensenleven: het grote raamwerk klopt meestal we1, maar daarbinnen is het ordeloos. Je hebt miskleun hier, uitg1ijer daar, al past dat alles wel in het totale motief. Zo wil ik ook als kunstenaar binnen een sterk patroon chaos brengen, zodat de beschouwer de kluts kwijt raakt en erin verdwaalt. Hij kijkt ernaar en weet totaal niet meer wat er aan de hand is, waar het heen gaat. Eigenlijk doe ik zoiets al mijn hele leven, met als gevolg dat er uit mijn werk geen winst te behalen valt, omdat het niets aandraagt.'
Uit deze uitspraken valt op te maken dat wie wil weten wat het werk van Cornelius Rogge precies betekent, misschien wel de verkeerde vraag stelt, net als degene die zich afvraagt wat de betekenis is van een bepaald ritueel. Rogge's kunstwerken willen, op de manier van rituelen, betekenisloos zijn (wat, uiteraard niet hetzelfde is als zinloos of nutteloos zijn). Zij delen met rituelen ook de duidelijke grondvorm, die onder meer helderheid ontleent aan het seriele, de herhaling.
Op de vraag waarom hij zijn altaarkasten en zijn Battlefields bij voorkeur presenteert in tienvoud, antwoordt de kunstenaar: 'Omdat tien onpersoonlijk is, ik wil er een eindeloze serie mee aangeven. Twaalf of zeven zijn beladen getallen, tien heeft een seriematiger uitstraling, verwijst naar produktiemethodes.'
Rogge's werk heeft onmiskenbaar een religieuze inslag, al wil dat geenszins zeggen dat hij zichzelf ook beschouwt als een gelovige. Nee, hij beschouwt zichzelf als een kunstenaar, en wel een kunstenaar die, op zoek naar motieven, net zo makkelijk winkelt in de supermarkt van de christenen als in die van de mohammedanen of de boeddhisten. In de eerste ziet hij een kardinaal die hij wel kan gebruiken, in de tweede de Kaäba, de grote zwarte steen die het middelpunt is van Mekka, in de derde iets vulgairs dat de springplank is naar iets verhevens. Maar welk motief hij ook kiest, steeds is hij er maar tijdelijk hij betrokken, namelijk voor zolang het beeldend produktief is voor hem. Zelf zegt hij hierover: 'Ik waar een tijdje rond in illusies, en dan trek ik mij weer terug. Wat ik laat zien is dus geen illustratie van een geloof, maar slechts van tijdelijke overwegingen.'
Toch is het opvallend hoe de goden, in directe of indirecte zin, altijd weer opduiken in dit oeuvre. In Battlefields bijvoorbeeld zijn het nadrukkelijk godenbeelden die de slagvelden aanreiken. Die godenbeelden zijn, in vergelijkinq met de mensfiguren op hun presenteerblaadjes, zeer groot, en tegelijk zijn zij zo plat als een dubbeltje. Hun witheid maakt hen koel en onverschillig tegenover de taferelen die zij aanbieden, en tegelijk gaan zij nederig door de knieën alsof zij ons vragen het mooiste wat zij bezitten als een geschenk te aanvaarden.
Wat zien wij als wij die geschenken uitpakken? Strijd! Een strijd van de mens tegen andere krachten, maar wel een ongelijke strijd die door de mens nooit te winnen valt. Zelfs Sint Joris verliest het hier van de draak, en ook alle andere helden zijn al bij voorbaat mummies, ondefinieerbare figuren die geen verweer hebben tegenover de verschijnselen buiten hen.
Thematisch sluiten de Battlefields perfect aan bij de andere werken die in de Broerenkerk te zien zijn, zowel bij de wagens, die natuurlijk strijdwagens zijn want zoals bekend is de wagen uitgevonden om de wereld te veroveren, als de met strijdwagens gecombineerde doodskoppen en andere leeghoofden.
Niet voor niets draagt dat laatste werk de titel Vanitas, een woord dat in het Latijn op de allereerste plaats, leegheid betekent. Die leegheid, waarvan Rogge's hele werk is doortrokken, mag niet verward worden met holheid of inhoudsloosheid. Het is wat de kunstenaar zag in Vietnam, toen hij daar inspiratie opdeed voor zijn altaarkasten: een leegheid die de Vietnamezen in staat stelt te leven zonder haatdragendheid tegenover de landen waarmee zij zo lang in oorlog zijn geweest.
En als de Vietnamezen aldus toch nog winst hebben gehaald uit hun verloren strijd, dan moeten wij, in tegenspraak met wat hij er zelf van zegt, ook winst kunnen halen uit de kunst van Cornelius Rogge - een winst die niet zit in het begrijpen van betekenis, maar in ons kijken zelf.
Cornel Bierens, 1997
MYTHOLOGIE ROGGE KRIJGT DE RUIMTERecensie Volkskrant, 31 mei 1997 |
Elke zomer kan je hem tegenkomen. Is het niet in het hoge gras van een tot beeldentuin gebombardeerde boerenerf, dan is het wel op een buitenexpositie in een kortgemaaide museumtuin. De archaische beelden van Cornelius Rogge (1932) lenen zich bij uitstek voor een tentoonstelling in de openlucht.
Maar nu staat, nog voor de zomer aanbreekt, een aantal oudere werken van hem in de monumentale Broerenkerk in Zwolle. Een heel gelukkige plek, waar de imposante objecten van Rogge het licht en de ruimte krijgen die ze nodig hebben. In het schip van de kerk het grote project Vanitas: aan de kop de imponerende houten Processiebeelden, die zowel carnavalesk als macaber zijn, dan de strijdwagens met hun manshoge, roestige wielen en de grote, verbindende zwaarden en in de staart van de processie het Schedelbos:tientallen bronzen doodskoppen, gestoken op gebundelde rietstaken, verwrongen, gedeukt en schreeuwend met holle ogen en gesperde kaken.
Cornelius Rogge, een van de weinige beeldhouwers die ooit de prestigieuze oeuvreprijs David Roëll van het Prins Bernhard Fonds in ontvangst mocht nemen, bouwt in zijn werk aan een persoonlijke mythologie. Waarin de vergankelijkheid van de mens en de dingen die hem omringen een belangrijke plaats hebben. Alles is ijdelheid. Het zwaard waarmee de strijd moet worden geleverd is te zwaar om te worden geheven.
Gestold strijdtoneel kreeg de tentoonstelling als titel mee. In een zijbeuk van de kerk staan tien identieke grote, houten silhouetten als zetstukken in een gigantische kijkdoos. Het zou een man kunnen zijn, maar net zo goed een vrouw. Licht gebogen kijkt hij/zij neer op een soort dienblaadje in zijn/haar opgeheven hand waarop een tafereeltje, een 'slagveld' is uitgebeeld.
Op deze Battlefields zijn de verhoudingen letterlijk zoek en is de strijdlust neergesabeld. De omzwachtelde poppetjes zitten er verslagen bij: 'Midden in de veldslag, het levert geen overwinnaars op. Helden sterven bij hun wapens en mummificeren.'
Of Rogge de poppen naast een Christusbeeld plaatst of bij een buste van een Romeins veldheer, bij Jeanne d'Arc of bij de Venus van Milo, steeds weer lijkt de nietige mens het spoor bijster. 'In de loop van zijn korte leven overkomt de mens het een en ander. Omdat hij niet geheel is ontwaakt zal zijn optreden verhuld zijn.
De mens is een cocon-achtig wezen, daarom lijkt de strijd bij voorbaat verloren.' Een bijna fatalistische tekst, waarmee Rogge het boekje 18 Slagvelden/ 18 Battlefields besluit, dat een paar jaar geleden verscheen.
Toch is wat hij in de Broerenkerk laat zien minder zwartgallig. Ondanks alles zijn de tableautjes soms zelfs humoristisch, in alle gevallen speels en daardoor ook hoopvol.
Het meest recente werk van Cornelius Rogge in de kerk. dat niet eerder werd geëxposeerd. betreft een reeks van tien 'Porseleinkasten'. Tijdens een reis door Vietnam kwam Rogge in aanraking met het fenomeen van het huisaltaar. Een plek om te bidden en aanbidden, een stilteplek voor persoonlijk rituelen, gericht op het hogere.
De vertaling van de kunstenaar Rogge is de porseleinkast. een pronkkast waarin de westerse mens zijn kostbaarheden verzameld.
Rogges porseleinkasten, gezaagd uit multiplex, hebben geen deur of zijwanden, ze zijn open en hebben een kroon van vlammetjes, wat een verwijzing is naar het vuuraltaar in primitievere culturen. Elke kast heeft een ogenschijnlijk willekeurige verzameling: wat papier, een klodder klei, tekeningen en een of meer gebakken kleifiguurtjes, glanzend geglazuurd.
Een terugkerend element is de goudgekleurde pot die door de vlot gekleide mensjes wordt gekoesterd - hierin wordt, onzichtbaar, zeer waarschijnlijk het meest kostbare bewaard.
Bestudering van de inhoud van elke kast zou veel kunnen vertellen over de 'eigenaar'. die even de kamer uit lijkt te zijn, zijn kast rommelig achterlatend. Maar het voelt als een schending van privacy om alles nauwkeurig te bekijken.
Zo blijven de Porseleinkasten van Rogge, zo open als ze zijn. toch gesloten. Op een subtiele manier laat de kunstenaar voelen dat er verschillende manieren van kijken bestaan.
Van onze verslaggeefster
Truus Ruiter
EERST DE DOOD, DAN HET LEVENOm maar meteen met een toepasselijke term te beginnen: het is een 'oeroborische' tentoonstelling, het overzicht van vijf jaar beelden van Cornelius Rogge. De verschillende fases die hij in deze periode heeft doorlopen beginnen met een reis door het Dodenrijk en eindigen met een speelse ode aan de Creatie. Begin en eind sluiten op elkaar aan, op dezelfde wijze als dat het geval is bij de slang Oeroboros, een alchemistisch symbool, die zichzelf in de staart bijt.
|
Een en ander conform de Roggiaanse visie: eerst de dood, dan het leven. De engel Djibriel Farisjta is het daarmee eens. 'Voor je geboren wordt, moet je eerst wel dood', zingt hij in het begin van Rushdies Duivelsverzen ,terwijl hij uit de hemel neerstort. De polariteit van hemelse en aardse krachten zorgt voor de spanning in Rogges werk. Hij is altijd serieus, maar nooit zonder humor.
Een speelse ernst bepaalt de toon. Een reusachtige, maar schematisch uitgevoerde Algeest presenteert met een lichte butler-buiging een plateau met daarop zanderige mannetjes, opgaand in hun menselijke activiteit. Het is een verhaal in achttien taferelen: achttien witte geesten kijken neer op achttien menselijke episodes vol van grootse en meeslepende futiliteit -Much Ado about Nothing. In een publicatie die bij dit werk verscheen schreef Rogge korte en schijnbaar stuntelige zinnen als toelichting op de handeling:
'Twee filosofen in een eindeloos dis puut, dat komt nooit goed.'
En: 'Bij de Godin te rade, orakel spreekt, maar 't blijft steen, er komt geen hulp.'
Dat boekje zou verplichte lectuur moeten zijn voor filosofieestudenten. Hoewel het de vraag is of ze hun studie dan nog zouden voortzetten.
Deze plagerige relativiteitsgeest markeert de overgang van de etappe van de wagens-met-zwaarden-en-verstarde-koppen, de doodskopbomen en de opgedrukte-maskers naar de recente altaren-metgouden potten-voortbrengende-figuren.
Als je het Grote Rogge-boek kent, is het allemaal glashelder. Er loopt een rode draad door alle hoofdstukken. Het volledige verhaal (althans, voorzover hij het tot nog toe heeft geleefd en uitgevoerd) zal volgend jaar; wanneer Rogge de voor hem nog lang niet pensioengerechtigde leeftijd van vijfenzestig jaar bereikt, te zien zijn op een overzichtstentoonstelling in het Rijksmuseum Twenthe in Enschede. In zijn Amsterdamse Garnalenkerk/atelier constateert hij:
'Op m'n vierentwintigste kwam ik van de academie, dus ik ben nu al veertig jaar met een koortsachtig onderzoek bezig.'
De inspiratie voor zijn nieuwste ontwikkeling deed Rogge op in de binnenlanden van Vietnam. Daar zag hij dat iedereen er over een huisaltaartje beschikt om de godenwereld te raadplegen. In bet altaar staan bustes van richtinggevende voorouders als Lenin, Boeddha en Ho Chi Minh, maar ook geschenken. 'Als wij iets gaven, dan werd dat niet meteen gebruikt. Eerst werd het in vakken gelegd, zodat de goden er hun toestemming aan konden geven. Die mensen staan in contact met het hogere.'
Rogge besloot een variatie op het Vietnamese huisaltaar te maken. Het werden tien exemplaren (tien is voor hem een getal dat staat voor serieproductie, een ongelimiteerde reeks), identiek van vorm maar verschillend van indeling. Hij koos, als gebruikelijk, voor een sober materiaal: onbewerkt multiplex. Het lijken onafgewerkte decorstukken voor een theater, potloodaantekeningen van de bouw zijn nog zichtbaan De vorm is moeilijk te benoemen: vagelijk is het silhouet van een boom herkenbaar; maar het zou ook om een opstijgende substantie of een verticaal geplaatste wolk kunnen gaan. Er is een indeling gemaakt met vier schappen en een middenstuk, alle met een golvende contour; net als de buitenkant.
Nadere beschouwing leert dat er ook kleine hokjes onder sommige schappen zijn, geheime bergplaatsen. Want er bevindt zich heel wat in deze postmoderne design-kasten. Geglazuurde, keramische beeldjes en schetsmatige, deels zelfs fragmentarische tekeningen. In spelonken wacht blanco papier op berekening, amorfe klei op bewerking.
Zowel twee- als driedimensionaal is het onderwerp een geheimzinnige, obsessionele activiteit: er wordt noest gewerkt aan gouden potten. Een enkeling wordt de taak te machtig, hij wijkt angstig terug in een hoek. De werkers zijn schetsmatige figuren, simpel gekleid, maar technisch professioneel uitgevoerd.
De potten zijn ook echt met goud beschilderd.
'Goud geeft de bijzonderheid van de manipulatie aan. De alchemie waarmee ze bezig zijn moet in goud worden uitgedrukt: het kostbaarste, dat altijd in het lichaam verborgen was (dat kan ook het hart zijn of een ander orgaan), komt door manipulatie tevoorschijn.'
Het zijn dus bepaald geen gewone pottenbakkers. Ze leggen hun ziel en zaligheid in hun creatieve activiteit. Het is een uiterst gewichtig, fysiek proces. Sommigen presteren niets, anderen veel (zodat er meer dan één pot wordt geproduceerd).
Weer andere anderen redden het niet alleen en slaan de handen ineen.
'De potten. die tussen hun benen uit komen zijn geen echte potten. maar uterussen, lichamelijkheden die door een manuele beweging tevoorschijn komen. Het lijken pottenbakkers maar het zijn geen pottenbakkers. Het zijn mannen en vrouwen en soms onbestemde figuren. Iedereen creëert een individuele manifestatie met een heel bijzonder eigendom van zichzelf. De pot is waar het om draait. De kast heeft ook de vorm van een pot.
Het boom-decorstuk is dus een pot, die het menselijk streven bevat. Dat zware werk is de poging van elk individu om het uiterste uit z'n bestaan te halen, er het diepste geheim van te ontsluieren. Goethe laat in zijn Faust de heilsboodschap doorschemeren dat het 'eeuwig streven' met uiteindelijke redding wordt beloond.
Bij Rogge verwijst een gefiguurzaagde vlam, die bovenaan de pot is gemonteerd, naar goddelijke inspiratie. Goud en vlam doen vermoeden dat de menselijke handeling. hoe gering deze ook mag lijken, toch waarde en betekenis heeft.
In het hermetisch gesloten vat, het vas hermetis. van de alchemist voltrekt zich immers een veredelingsproces. In die retort of smeltoven bevindt zich de materie, die getransformeerd moet worden. Het vat is een metafoor; zowel met betrekking tot de macrokosmos als tot de microkosmos. Het vat is het universum, dat alles bevat, maar ook de mens zelf, die speurt naar de kostbare, diep verborgen schat in zichzelf.
'Er is sprake van een menselijk vat en van het vat van het heelal, waar je geen vat op hebt!'
'Die zwarte steen met een hermetische inhoud is bij wijze van spreken ontploft en heeft zich verspreid over alle dingen.' Het binnenste is buitengekeerd. een inversie die in Rogges oeuvre niet ongebruikelijk is. Zijn bekende, omgekeerde tenten (vroeger opgesteld in de tuin van het Kr“ller-\l–ller Museum) zijn eveneens pogingen om de binnenruimte te bevrijden, zodat de duisternis naar buiten kan gaan en het licht naar binnen.
Zuilen van de in Amsterdam gesloopte St.Barbara kerk staan nu in Rogges tuin in de Achterhoek, opgesteld conform de plattegrond van een Griekse tempel: de duisternis van de kerk is vervluchtigd in de open lucht, duizenden gebeden zijn als duiven hemelwaarts gevlogen.
Rogges werk bestaat uit metaforen voor een geestelijk ontwikkelingsproces. Elke fase heeft zijn eigen hoedanigheden, samenhangend met vorige fases maar anders in verschijningsvorm. De altaren zijn helemaal dynamisch: zelfs hun ingrediënten kunnen bij elke opstelling anders worden verdeeld. Hij maakt een bepaald niet ongevaarlijke reis door de binnenwereld en neemt daar vandaan 'souvenirs' mee, beelden die hij de beschouwer aanbiedt als een ruggensteuntje bij diens eigen reis.
Als kunstenaar is hij een specialist in archetypische beelden en in staat het kaf van het koren te scheiden: met datgene wat hij ter presentatie uitkiest wil hij de beschouwer niet op het verkeerde been zetten, maar hem juist op weg helpen.
Geruststellend was de aanblik van Rogges figuraties de laatste jaren niet. Zijn route had hem naar donkere grensstreken gevoerd, waar koppen op grote wagens verstarden bij de aanblik van de beelden aan gene zijde.
Er lagen ook grote zwaarden op die wagens, onheilspellende tekens. Toch heeft het zwaard in de alchemie een dubbelaspect: het klieft de hermetisch gesloten ruimte, waardoor er een geboorte kan
plaatsvinden. Het zwaard vernietigt, maar door die destructie wordt een nieuwe etappe mogelijk gemaakt.
'Meni kani zich erover verbazen waar voert deze weg heen? Is er uitzicht op een pad naar boven
of komen we en passant nog even langs het Vagevuur?', schreef Rogge naar aanleiding van de tentoonstelling 'Nieuwe Relikwieën' ( Amsterdam, 1993).
Maar maskerachtige koppen werden toch ook weer met grote kracht opgedrukt uit de aarde of bloeiden aan de takken van een doodskopboom. Dat is een zeldzame boomsoort, maar een bekend motief op de ikats van het eiland Sumba. Geen beeld kan zo diep uit het Roggiaanse onbewuste komen, of het blijkt toch weer een archetype te zijn. Er is duidelijk sprake van een resurrectie: de dood is geen eindpunt maar een overgangsfase. Het grote werk gaat door Waar het om draait is de innerlijke schat naar buiten te brengen. Dat is geen kleinigheid, het vereist inspanning en concentratie. En een flinke dosis humor.
HET BEELD ALS VOERTUIG VAN DE GEEST"Kunstbeeld", tijdschrift voor beeldende kunst - 6/1997 |
Tijdens een reis door Vietnam kwam Cornelius Rogge (Amsterdam 1932) voor het eerst in aanraking met huisaltaren. De manier waarop het gebruik daarvan werd ingepast in het dagelijks leven liet hem sindsdien niet los. Terug in Nederland borduurde hij voort op de rituelen van Vietnamezen die communiceren met hogere machten via uitpuilende altaren met aan God gerichte briefjes, foto's van Ho Chi Minh en dagelijkse levensbehoeften. Ze inspireerden hem tot het maken van objecten die een logisch vervolg vormen op de serie witte figuren uit 1996 die op een dienblad levenstafereeltjes tonen.
Vader Rogge was een gerespecteerd ontdekkingsreiziger. Zoiets schept verplichtingen. Cornelius Rogge vond een perfect alternatief. Hij trekt niet met een schip van continent naar continent en bevaart evenmin de wereldzeeën, maar zoekt ongekende ervaringen en ontdekkingen in beelden die eigenlijk alleen voor hemzelf bestemd zijn.
Geestelijke bronnen worden door hem in kaart gebracht met behulp van hout, klei en metaal. Was de buitenwereld het domein van de vader, de zoon heeft bij wijze van tegenwicht gekozen voor transformatie van de binnen-wereld in kwetsbare beelden. Voor hem fungeert het beeld als voertuig van de geest. In de wagen-serie is dat zeer letterlijk het geval, in zijn andere werk geldt het uitsluitend in overdrachtelijke zin.
Cornelius Rogge benadert zijn bronnen meestal cyclisch. Hij gebruikte o.a. tenten, karren, doodskoppen en hoefijzers als metaforen om een abstract (geestelijk) begrippenkader in beelden te vangen. Met collega's als David Vandekop, Pjotr Müller en Henk Visch deelt hij de belangstelling voor tijdloze thema's als vergankelijkheid, voor religieuze motieven, primitieve culturen, oerbeleving, geheimzinnige rituelen en klassieke mythologie. Museumdirecteuren hebben er de afgelopen 40 jaar moeite mee gehad hem en zijn geestverwanten te plaatsen binnen heersende stromingen.
Door het gebruik van figuratieve elementen en door zijn afkeer van conceptuele kunst zonder geestverruimende' meerwaarde plaatste Rogge zich min of meer bewust buiten de bestaande orde. Hij wilde zich niet beperken tot de rationele benadering van vorm en materie die kunst in een solide, onkwetsbare positie manoeuvreert.
Voor Rogge telden naast formele en materiële vragen ook geestelijke waarden. Zijn behoefte om het via zijn kunst te hebben over kwetsbaarheid en vergankelijkheid is tot nu toe richtinggevend geweest voor zijn werkwijze en omgang met de beeldmiddelen. De drang om een standpunt in te nemen was de voorbije decennia 'not done' en maakte Rogge tot een ongrijpbare buitenstaander een dwarse pionier die met het gebruik van vergankelijke materie de frontale aanval opende op de gebruiker van duurzame materialen die louter kunst met eeuwigheids waarde wensten te maken.
Door zijn eigenzinnige opstelling paste Rogge niet in de hofhouding van gezaghebbende museumdirecteuren. Alleen Edy de Wilde en (vooral> Rudi Oxenaar hebben altijd een open oog (en mind!) gehouden voor de universele kwesties en tijdloze levensvragen die hij in zijn werk aan de orde stelde. Oxenaar vond daarin destijds voldoende aanleiding om enkele tenten van Rogge op te nemen in de Kröller-Müller-collectie. Jarenlang stonden de ontoegankelijke tenten in de tuin van het museum tot dat ze prooi werden van de verweringsprocessen die een (onbedoelde) extra dimensie aan Rogge's vergankelijksthematiek gaven.
Het mysterie in stand houden en waar mogelijk cultiveren. En: het vergeestelijken van materie. Met die uitgangspunten creëerde Rogge een veelomvattend oeuvre waarin de noodzaak van het gebruik van figuratieve elementen sterk gevoeld werd. Figuratie is in zijn visie functioneel voor het aanreiken van visuele handvaten. Hoewel hij thematisch gezien aansluiting zocht bij klassieke beschavingen, werden zijn omgang met overgeleverde mythologie en (vanitas)thematiek verbonden met een eigentijdse visie en beeldtaal. De metamorfose speelt daarin voortdurend een belangrijke rol.
In de huisaltaren is die rode draad doorgetrokken De objecten zijn gebouwd als open pronkkasten waarin een verzameling is samengebracht die refereert aan het gedachtengoed (de geestelijke eigendommen) van de gebruiker/maker/eigenaar. Rogge spreekt daarom liever niet van altaren maar van ponseleinkasten: 'Je kan er niet als een olifant doorlopen. De inhoud is heilig. Elke kast biedt een ontmoeting van disciplines en (landschappelijke) vormen die de kunstenaar eerder gebruikte in andere hoedanigheden.
De uitstallingen in de etagères zijn allesbehalve willekeurig. Stapeltjes tekeningen verwijzen naar de briefjes die Vietnamezen in hun huisaltaren proppen. De keramische figuren met gouden kommen hebben eveneens een sacrale betekenis.
In de gouden potten worden de belangrijkste kostbaarheden bewaard. Alle elementen die in de pronkkasten zijn geplaatst vertonen een staat van onvoltooid-zijn en continue beweging. Ze duiden op afgeronde processen, doorgaande stromen. Bovenop de achterwandplaten van multiplex is een gefiguurzaagde rookpluim geplaatst die aangeeft dat de keramische vormen nog maar net de oven verlaten hebben. Opvallend is dat de vaas- en potvormen van multiplex identiek zijn aan de vormen die zich dertig jaar geleden voor het eerst manifesteerden in de objecten van verchroomd ijzer.
De constatering dat de cirkel daarmee rond is, ligt voor de hand, ware het niet dat Cornelius Rogge nog lang niet toe is aan de afronding van zijn oeuvre. Ook binnen de religieuze denkkaders is er voor hem nog een wereld te winnen.
Met de restanten van de vorig jaar gesloopte St. Barbarakerk (Anton Heyboer kocht de losse voorwerpen en Rogge de stenen zuilen en andere ornamenten) bouwde hij in de tuin van zijn huis in de buurt van Zutphen een eigen heiligdom. Vreemd is dat niet, want Rogge is gewend aan het werken in en met gewijde ruimten. Zijn atelier in Amsterdam is ondergebracht in de voormalige Garnalenkerk in de Willemsstraat.
In Vietnam ontdekte hij nieuwe aspecten van het religieuze besef. De tolerantie van het boeddhisme is daar harmonieus vergroeid met communistische idealen. Via hun huisaltaren kunnen de mensen op elk gewenst moment in contact treden met het hogere.
In zijn Vietnamese variant is het gedachtengoed van Rogge minder zwaar geworden. De dramatische lading van weleer heeft plaatsgemaakt voor een vrolijker visie. Beladen vanitasbeelden zijn vervangen door relativerende verzamelingen van mensen die zich onderdeel weten van een groot en onbevattelijk geheel en die rituelen koesteren als iets kostbaars.
Van de 9 altaren die Cornelius Rogge vervaardigde, zullen er 8 te zien zijn in Zwolle. Die tentoonstelling is opgedeeld in compartimenten. De open porseleinkasten worden aangevuld met ander werk dat hij sinds 1990 gemaakt heeft (o.a. witte figuren en wagens). Volgend jaar zal deze tentoonstelling ingelijfd worden in een overzichtstentoonstelling in Enschede die een periode van 40 jaar omvat.
Eén van de porseleinkasten werd door Rogge op maat gemaakt voor de tentoonstelling 'Brandend zand' in Museum Beelden aan Zee. De keramische figuren vormen daarin de hoofdmoot, omdat Rogge's bijdrage deel uitmaakt van een groter geheel van keramische objecten waarin mensbeelden en mensvisie van diverse kunstenaars centraal staan. Ook de tenten van Cornelius Rogge staan opnieuw in de belangstelling. Ze hebben meegereisd in een tenten-tentoonstelling die o.a. de Documenta in Kassel aandeed.
KRIJGSGEWOELStrijdwagens 2005Een nieuwe metamorfose in het oeuvre van Cornelius Rogge |
'Ik recycle eigenlijk voortdurend mijzelf.'
De indrukwekkende kunstobjecten die Cornelius Rogge al zijn leven lang vervaardigt, zijn het resultaat van de zoektochten die hij onderneemt in de krochten van zijn geheugen.
Als een Odysseus speurt hij naar vroeger opgedane, (half)vergeten indrukken die ergens diep in zijn geest verborgen moeten zitten en die, als hij ze aantreft, steeds weer andere gedaantes aannemen. Die intuïtief aangetroffen beeldvormingen zijn daarom zo verrassend, omdat ze, weliswaar geënt op aardse zaken, door hun metamorfosen een mythologisch karakter hebben
In Rogge's recentste experimentele zoekfase houden zijn objecten verband met het almaar voortgaande proces van leven en dood, waarin oorlog en geweld een onherroepelijke rol spelen. Beide processen zijn niet te stuiten. Ze zijn verworden tot rituelen.
Rogge's opgedolven denkbeelden bestaan uit uiteenlopende ensceneringen met modelgeschut op karren, als het ware het vrachtgoed met onbekende bestemming. Het transport is niet tegen te houden. Op het nieuwe, denkbeeldige slagveld zullen zij weer tot leven komen en het gevecht opnieuw aangaan zonder onderscheid te maken tussen een soldaat en een argeloos, met wapens spelend kind.
Om de ensceneringen te verhelderen legt Rogge zelf in een kort, soms vragenstellend commentaar de betekenis uit.
De eerste bestemming van deze nieuwe metamorfose is het Legermuseum, waar het de confrontatie aangaat met historische episodes en historische objecten (geschut). Als mythologische voorstellingen gaan zij als het ware het gevecht aan met de stille getuigen van het militair-historische verleden.
In een eerdere zoektocht stuitte Rogge op het afgedankte zwaard, waarvan de kracht en de glans verdwenen is. Het is een relikwie van het verre verleden en is daarom in een krat verpakt. Door zijn vorm lijkt het op een geabstraheerd menselijk wezen die dus een ziel moet hebben. Zwaard en mens (held) zijn versmolten tot één: het wapen is een verlengstuk van de mens, Het manshoge steekwapen ligt op een zielewagen naast de hoofden van heroïsche figuren die ondoorgrondelijk voor zich uit staren. Ze ogen doods, maar zijn het niet.
Jos Hilkhuijsen
conservator
Op het evenemententerrein in de beeldentuin presenteert het museum deze zomer het botenproject van Cornelius Rogge (Amsterdam 1932). Een installatie van 16 boten, waarvan de laatste dateren uit 2010, die samen als een Armada lijken te dobberen op een zee van wuivend gras. Het zijn museumboten: ooit waren de boten op het water vervoerders van allerlei zaken, nu staan ze op het land en vervoeren ze verhalen en sagen. Ze hebben een onderstel op wielen, die hun materiële tocht vergemakkelijkt: ze vertellen over aankomst en verdergaan en de herinneringen aan het water. De schepen maken deel uit van een Armada van zielenschepen. Het woord ‘Zielenschip’ is een combinatie van iets concreets (het schip) en iets immaterieels (de ziel). Het schip is het voertuig bij uitstek van overgang, van transformatie. En transformatie, metamorfose, veranderen is een rode draad in het werk van Rogge.
Rogge gebruikt vaak sokkels voor zijn beelden. Bij het werk Cicero dat ook te zien is in de beeldentuin, is dit een wagen, in dit geval zijn de boten de sokkels. Vier van de zielenschepen zijn eerder te zien geweest, voor deze tentoonstelling zijn ze aangevuld met twaalf nieuwe schepen. De zestien boten zijn volgens de kunstenaar te zien als een soort rebus: er worden een paar elementen (vaak met religieuze associaties) gegeven en de toeschouwer kan er zelf verklaringen bij zoeken. De boten dragen vreemde attributen en verkondigen vreemde boodschappen. De kunstenaar geeft de afzonderlijke werken uitdrukkelijk geen titels. De kijker mag er zijn eigen interpretatie aan geven.
Cornelius Rogge is een vertegenwoordiger van de moderne kunst in Nederland uit de periode na de Tweede Wereldoorlog. Opgegroeid tijdens de oorlog in de Kinkerbuurt in Amsterdam, heeft hij zijn opleiding genoten aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten en aan de Gerrit Rietveld academie. Wars van dwang en opgelegde zaken, heeft hij zichzelf technieken eigen gemaakt en de moeizaamheid die daar soms uit spreekt heeft geleid tot spannende producten. Hij is niet onder te brengen in een bepaalde traditie. Hij heeft een heel eigen ontwikkeling en een eigen vormentaal. Vanaf 1960 was en is hij regelmatig te zien in galeries en musea en zijn werk is opgenomen in diverse particuliere collecties.
Rogge is ondanks zijn inmiddels gevorderde leeftijd geenszins een kunstenaar in ruste; hij blijft bezig met nieuwe projecten, hij blijft veranderen. Zijn oeuvre kent grote diversiteit, het bestaat uit groepen van werken rond een bepaald thema, zoals hier de boten. In de loop der jaren heeft Rogge met veel verschillende materialen en technieken gewerkt, hij onderzoekt koortsachtig de mogelijkheden van materialen, vaak in een afwisseling van harde naar zachte materialen en weer andersom.
Tijdloze thema’s als vergankelijkheid, religieuze motieven, primitieve culturen, geheimzinnige rituelen en klassieke mythologie komen regelmatig terug. Religieuze thema’s gebruikt hij zonder hun oorspronkelijke betekenis, hij laat ruimte voor vrije interpretatie. Zijn werk heeft vaak een vervreemdend effect. Hij wil zelf zin geven; als dingen opgelegd worden, ervaart hij het als beknellend. Er zijn verschillende lagen in een beeld, die in fases herkend worden, die afgepeld worden als een ui: eerst de buitenkant en dan steeds een volgende laag.
In al zijn beelden, gaan geest en materie steeds samen, in de opeenvolging van metamorfosen binnen Rogge’s individuele mythologie. Wat in de metamorfosen opvalt is dat de beelden nauwelijks een relatie hebben met de traditie in de beeldhouwkunst. Ze komen voort uit andere werelden.
Opvallend is dat Rogge zijn werk dikwijls met enige afstand en met dezelfde verwondering beziet als zijn toeschouwers. Het lijkt niet te worden gemaakt, het doet zich voor, het openbaart zich. Rogge is bezig met een voortdurende, introverte zoektocht.
Vader Rogge was ontdekkingsreiziger, zijn moeder theosofe. Door beiden is hij beïnvloed. De verhalen van zijn vader over Nederlands-Indië, waar deze als geoloog jarenlang rondtrok, moeten zeker van invloed zijn geweest. Cornelius Rogge zelf trekt niet van continent naar continent, maar hij is op zoek naar ongekende ervaringen en ontdekkingen in beelden. Geestelijke bronnen worden omgezet in materie, de binnenwereld wordt getransformeerd in beelden.
Reizen en trekken, het nomadisch bestaan, komt steeds weer terug in Rogge’s werk, in de boteninstallatie en ook in het Tentenproject, dat elders in de beeldentuin is te zien. Het Tentenproject is een van Rogge’s bekendste werken. Op een veld in de beeldentuin (Snelsonveld) staan tegen de achtergrond van een muur van rododendron zes grote tenten van mat bruin canvas: twee in de vorm van een ziggurat (trappiramide), twee kegelvormige tenten en twee in de vorm van afgeknotte piramides. De eerste vier staan in een woud van scheerlijnen, de laatste twee staan zonder steun. De tenten zijn heel herkenbaar, ze doen denken aan een dorpje in Egypte of in Zuid-Amerika of India, maar ook - zeker voor de vele zomergasten die in de zomer op de naburige campings op de Veluwe verblijven – aan campingtenten. Geen van Rogges tenten heeft echter een ingang, waardoor ze ook omhulsels worden, dragers van een geheim dat zich niet aan de toeschouwer zal onthullen. Ze zijn ontoegankelijk en de vormen ongewoon. De vorm noodt tot denken, kijken, peinzen. De duisternis in de tenten verwijst naar het binnenste van de aarde, naar het mysterie van de natuur.
Naar aanleiding van dit project zegt de kunstenaar in de Gelderlander: ‘Een tent is een alledaagse waarneming, een legitieme eerste inval bij een confrontatie met dit werk. Mijn objecten bied ik in een dergelijke bekende verpakking aan, om het publiek zich erover te doen verbazen, dat het helmaal niet om een tent gaat. Dat er zich dus iets anders voor kan doen dat in zijn alledaagse verschijningsvorm niet alledaags is. Wat ik daarmee beoog aan te geven is, dat al onze waarnemingen al te gauw cliché kunnen zijn. Mijn idee is, dat er achter de vormen nieuwe gebieden te ontdekken zijn, die totaal onbekend zijn, maar waarvan het de moeite waard is ze te ontdekken.’ […]
De boten op het evenemententerrein zijn boten met een variabele lading: een soort rebus met allerlei elementen. Religieus christelijke symboliek is expliciet aanwezig. Sommige elementen zijn herkenbaar (de dieren, de ladders, de zuil), de combinaties en de associaties van de combinaties zijn door de beschouwer zelf in te vullen. Daarom weigert Rogge ook de boten afzonderlijk een titel te geven: dat zou de beschouwer te veel sturen in de beleving van de objecten . De kunstenaar daagt de beschouwer uit zelf te associëren met de aangereikte beelden en deze in combinatie met elkaar te interpreteren.
Rogge is een vertrouwde kunstenaar in het Kröller-Müller Museum: werk uit verschillende periodes is opgenomen in de collectie. In 1986 kreeg Rogge de David Roëll Prijs van het Prins Bernhardfonds voor zijn uitzonderlijke bijdrage aan de Nederlandse cultuur. In 2005 is hij ter ere van zijn 45-jarig kunstenaarschap benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
In het CODA Museum in Apeldoorn was in 2010 de tentoonstelling 'De Verdieping' van dezelfde kunstenaar de tentoonstelling Oorlog bij het ontbijt te zien: Cornelius Rogge schreef een bijzonder verhaal over de wording van een kunstenaar ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Collega kunstenaar Geert Voskamp maakte van de verschillende scenes in filmscript een beeldend verhaal.
Recente exposities:
< > Cornelius Rogge als auteur
Literatuur over Cornelius Rogge:
Rogge als cineast:Rogge maakte ook enige impressionistische 16mm films midden jaren vijftig met zijn 16mm Cine Kodak model B camera:
Interviews en video clips:
|
Nederlandse vertalingen van de introducties op de Engelstalige pagina zijn voorhanden.
Terug naar Engelse pagina The art of Cornelius Rogge
Openingsdatum 10 april 1997, gewijzigd 2 augustus 2021