De 'Cinématographe Lumière'

een Mythe ?


Het ontstaan van de cinematografie kent twee jaartallen:
in 1888 ontstond de techniek en in 1900 de filmtaal

Door: Tjitte de Vries

Louis (links) en Auguste Lumière

'(......) Algemeen wordt beschouwd als de eerste openbare filmvoorstelling, (de vertoning die werd) georganiseerd door de gebroeders Auguste en Louis Lumière op 28 december 1895 in het Grand Café aan de Boulevard des Capucines te Parijs, om precies te zijn in de Indische Salon in het souterrain, als het begin van de cinema gezien. Hetzelfde programma werd niet lang daarna herhaald in andere wereldsteden, bij voorbeeld vanaf 12 maart 1896 in het pand aan de Kalverstraat 220 te Amsterdam. Louis Lumière (1864-1948), uitvinder van de 'Cinématographe', was de regisseur en cameraman van een dozijn uit een enkele statische camera-instelling bestaande films van een minuut of minder uit de periode 1894-95.'

Aldus NRC/Handelsblad in een artikel over de 100-jarige filmgeschiedenis. Wat hier staat, is een 'waarheid' die weinigen zullen betwisten. Maar een bescheiden zoektocht door bestaande literatuur levert veel vraagtekens op bij deze korte tekst. Is het erg dat het ontstaan van de film op deze wijze wordt teruggebracht tot een handzame samenvatting? Is het nodig zo'n bondig stukje geschiedenis te ontmythologiseren?

We stuiten op twee wezenlijke problemen. Hoe kom ik te weten wat er omstreeks 1895 werkelijk is gebeurd? Hoe geloofwaardig zijn filmhistorici met een gevestigde reputatie? Filmgeschiedenis werd hoofdzakelijk bedreven door journalisten en historici die zich bezig hielden met het eindprodukt uit de betrokken bedrijfstak: de films zelf, hun spelers en regisseurs. De geschiedenis van de techniek, fotochemie en economie bleef voor een groot deel buiten hun blikveld. Daarom bestaat er voor hen geen dwingende reden de Lumière-mythe van kanttekeningen te voorzien.

Programmaboekje van de eerste Lumière voorstellingen in Londen.

Het zijn echter dezelfde filmschrijvers en historici die vastleggen wat er honderd jaar geleden gebeurde en dat betreft nu juist de techniek en het ontstaan van een nieuwe economische bedrijfstak. Hoe handig de Lumière-mythe ook is, zij verhult dat er vóó 28 december 1895 al tientallen openbare filmvoorstellingen zijn geweest.

Vreemde experimenten

Moeten de 'kinetoscopen' van Edison die vanaf 28 december 1894 al in Amsterdam te zien waren buiten beschouwing blijven? En de 'Marvelous Cinematograph' van Jean Acmé Leroy? Al in februari 1895 gaf hij, voormalig technische medewerker van Louis Aimé Augustin Le Prince, filmvoorstellingen voor een betalend publiek in Clinton in de Amerikaanse staat New Jersey. In augustus 1895 gaf de Britse uitvinder Birt Acres al openbare voorstellingen in het plaatsje Barnet vlak ten noorden van (nu in) Londen. Vanaf 1 november 1895 vertoonde Max Skladanowski met zijn broer Emil met 'Das Bioskop' films in Berlijn. Acres' assistent Arthur Melbourne Cooper gaf zijn eerste voorstelling voor een betalend publiek op 18 december, 1895 in North Mymms in Hertfordshire. Om maar enkelen te noemen.

Filmhistorici hebben dit probleem proberen op te lossen door te stellen dat het ontstaan van de cinematografie een geleidelijke technische ontwikkeling is geweest. Is dit geen schijnoplossing?

Zo'n theorie houdt er geen rekening mee dat over de hele wereld doelbewust en bijzonder naarstig werd gezocht naar de mogelijkheid een fotografisch beeld tot beweging te brengen. Men wist uit fotografische vakbladen wat er aan de hand was en men was van elkaars werk terdege op de hoogte.

Augustin Le Prince omstreeks 1900 in de tuin van zijn schoonouderlijk huis in Leeds.

Augustin Le Prince (1842 - 1900?) was al in 1888 in staat films op te nemen en te projecteren. In de studio's van Edison werden al in 1892 films opgenomen.
Prince's camera is nu aanwezig in het Science Museum, Londen.
Edison claimde jarenlang de uitvinder van de film te zijn geweest. Diens aandeel werd ontmythologiseerd in een aantal studies van de Amerikaanse fllmhistoricus Gordon Hendricks. Vanaf 1892 werkte Birt Acres (1854 - 1918) aan een steeds betere versie van zijn 'kinetic camera', de latere 'Kineopticon'.


De jonge Franse ingenieur Léon Bouly ontwierp in 1892 al een geslaagde 'Cinématographe' en verkreeg in 1893 een patent op een verbeterde versie, de 'Cinématographe Bouly'. Het apparaat bestaat nog steeds en is te zien in het Parijse Musée des Arts et Métiers.

Helaas kon Bouly de jaarlijkse patentcontributies niet meer opbrengen. Antoine Lumière, eigenaar van een internationaal bedrijf in fotografisch materiaal, had Carpentier, zijn chef-werkplaats, al eerder een Edisonse kinetoscoop laten demonteren. Hij pakte nu het vrijgekomen Bouly-patent op en verwierf met enkele wijzigingen op naam van zijn zoons Auguste en Louis het patent op de 'Cinématographe Lumière'.

Lumière nam zelfs de naam 'cinématographe' over. Zo hard gaat het nu eenmaal toe in het bedrijfsleven. Over deze geschiedenis schreef de Franse journalist Léo Sauvage, jarenlang voor het dagblad Le Figaro chef-buitenland in New-York, een grimmig boek, 'L'affaire Lumière' waarin hij een van de grootste publiciteitsmythen uit de filmgeschiedenis ontrafelt.

Lumière kwam echter op het juiste moment. De interesse van het publiek was gewekt. Dit publiek kon nu op grote schaal worden bereikt. Zo ontstond een basis voor de financieel-economische ontwikkeling van een nieuwe bedrijfstak.

Het tweede probleem wordt geïllustreerd door de Engelse filmhistorica Rachael Low, die in het tweede deel van haar 'The History of the British Film' schrijft: '(... ) many strange and unsuccessful experiments were tried. Such an instance is the firm in 1908 which advertised itself as 'producers for the wholesale trade only', with equipment and staff of its own to make films to order.'

Hieruit blijkt dat de schrijfster weinig inzicht heeft in de economische voorwaarden voor de ontwikkelingen van een nieuwe bedrijfstak, waarin na de eerste levenscyclus van een produkt ('product life cycle', een cyclische periode van 6 tot 8 jaar) specialisatie in produktie, distributie en afzet noodzakelijk is voor het voortbestaan van de nieuwe tak. Men kon dat een halve eeuw tevoren al zien in de fotografie. Men zag het onlangs nog in de branche van de 'personal computers'.

De firma waarover Rachael Low schreef betrof de Alpha Trading Company in St. Albans van de al genoemde Cooper (1874 - 1961), die na zijn vertrek bij Acres van 1896 tot 1914 honderden films per jaar produceerde en exporteerde naar alle delen van de wereld, waaronder voorlopers van de Keystone Cop-kluchtjes en zeer vroege poppen-animatiefilms. In diezelfde periode ontstonden grote studio's als Pathé, Gaumont, Biograph en Edison.

Om de geschetste problemen beter te kunnen ordenen zou ik het liefst het ontstaan van de film willen splitsen. Allereerst is er de technisch-economische geschiedenis. Daarnaast is er de geschiedenis van de 'film', het eindprodukt.

Nu kunnen we met grotere zekerheid het moment van de 'geboorte' van de filmtechniek vaststellen. Dat is het jaar 1888. Datgene wat in de komende periode wordt opgenomen en vertoond, behoort eerder tot het terrein van de fotografie of het Victoriaanse huiskamerspeelgoed van 'zotropen' en 'praxinoscopen' dan tot de film.

Vanaf 1900 kunnen we ons concentreren op de geschiedenis van het eindprodukt: de film.

We kunnen met deze scheiding ook beter ontdekken of er inderdaad sprake is van een willekeurige ontwikkeling, of dat we enkele vaste patronen kunnen ontdekken. Is de aarde ontstaan uit chaos en door toeval of is ze in zeven dagen geschapen?

Marey, Le Prince, Reynaud

Musée Grévin in Parijs waar Emile Reynaud zijn drukbezochte voorstellingen hield met zijn Théatre Optique
Waarom is het jaar 1888 van belang?
Er gebeurden toen drie dingen waarmee de basis techniek van de huidige cinematografie in patenten werd vastgelegd.
Le Prince's schoonfamilie Whitley en zoon Adolphe Le Prince traden in 1888 op in de tuin van hun huis in Leeds in de allereerste met succes opgenomen en geprojecteerde film ter wereld. De filmbeelden waren zo scherp dat men de rook uit de pijp van schoonvader Whitley kon zien kringelen.

Marey was sterk gestimuleerd door de demonstraties die Eadweard Muybridge omstreeks 1878 in Franse salons had gegeven van zijn dravende paarden en lopende naaktmodellen. Het waren deze demonstraties die Augustin Le Prince hadden geïnspireerd en vermoedelijk ook de toen in Parijs aan de Kunstacademie studerende Engelsman Birt Acres.

Muybridge was echter niet de uitvinder van de door hem met veel succes vertoonde fotografische beeldreeksen. Dat was zijn opdrachtgever Leland Stanford, gouverneur van de Amerikaanse staat Californië en latere oprichter van de Stanford University. Stanford wilde wetenschappelijk onderzoeken of een paard in galop met alle vier benen los van de grond kwam. Hij zocht een kundig fotograaf om hem met dit onderzoek te helpen. Stanford werd tot een dergelijk onderzoek geïnspireerd door vroeger werk van Marey met een zogenaamd Janssens-geweer, een apparaat dat al repeterende fotografische,belichtingen maakt op een glazen schijf met een fotogevoelige laag.

In 1889 bezocht Thomas Alva Edison de Exposition Internationale in Parijs waar hij vanuit zijn hotelkamer elke avond naar zijn werkplaatsen zijn beroemde 'caveats' telegrafeerde, ideeën voor mogelijke patenten, opgedaan na alles wat hij hier zag.

Edison zag hier niet alleen het werk van Reynaud, maar bezocht ook in diens instituut professor Marey, die zich erg vereerd voelde. Bij Hendricks lezen we hoe daarna in de werkplaatsen van Edison door W.K.L. Dickson met vallen en opstaan de kinetoscopen werden ontwikkeld.

Binnenwerk van een kinetoscoop met verkorte (vermoedelijk gerepareerde) filmband.

Wie de patent-tekeningen van de 'chronophotographe' en de kinetoscoop met elkaar vergelijkt, ontdekt slechts één elementair verschil. Waar Marey de wezenlijke ingreep deed over te gaan tot eindige filmstroken, een breuk in de traditie van de zoëtropen, ging men in de Edison-werkplaatsen terug naar de doorlopende filmband. Voor het overige zijn er (afgezien van de grootte van beide apparaten, wat echter niet wezenlijk is) technisch weinig verschillen. Antoine Lumière en Carpentier hadden dit vermoedelijk in 1894 zelf al geconstateerd.

Vanaf de komst op de markt van de kinetoscopen is er veel publieke belangstelling voor het bewegende beeld. De firma Lumière speelde in op een al groeiend succes, een handelswijze die niet ongebruikelijk is in het bedrijfsleven. Een goed voorbeeld daarvan werd in 1982 door IBM gegeven met de lancering van de 'personal computer', waarvan dit bedrijf nauwelijks aangemerkt kan worden als 'de' uitvinder.

De eerste levenscyclus van het produkt film is letterlijk die van bewegende foto's: 'levende photographieën', 'animated pictures', 'moving photographs'.

In het door dochter Audrey tijdens jarenlang onderzoek bijeenvergaarde archief over haar vader, Arthur Melbourne Cooper, is een op de band opgenomen interview te beluisteren van bewoners van het gehucht Ridge Hill (vlakbij de latere Elstree Studio's te Borehamwood), waar Cooper zijn Alpha Trading Company was begonnen.

De geïnterviewden herinneren zich op hoge leeftijd nog met enthousiasme de eerste filmvoorstellingen die zij zestig jaar geleden hadden gezien.
'Je zag ze bewégen. Je zag de blaadjes aan een boom bewegen. Je zag dat iemand een hand bewoog, écht bewoog. Dat was zo ongelooflijk.'

Omstreeks 1900 kondigden zowel Edison, Lumière als de Engelsman Robert W. Paul de investeringen in de filmindustrie aan. Zij constateren een verminderde publieksbelangstelling. Films worden nu vertoond als 'patron chasers' (publieksverdrijvers) gedurende de pauze in een variété-theater waarin van publiek wordt gewisseld.

Er zijn filmmakers die willen volhouden en iets nieuws bedenken. Het zijn Georges Méliès in Frankrijk, Arthur Melbourne-Cooper in Engeland en Edwin S. Porter in Amerika die erin slagen de bewegende foto's aaneen te rijgen tot filmische verhalen.

Bertha M. Cooper en Bert Massey in Arthur Melbourne-Cooper's 'Grandma's Reading Glass' (1900), de eerste film met aantoonbaar doelbewuste montage van close-ups binnen een halftotaal-opname. Het filmpje wordt in de filmmythologie toegeschreven aan G.A. Smith uit Brighton.

Met het filmpje 'Grandma's Reading Glass' uit juli 1900 begint de geschiedenis van het filmprodukt. In dit filmpje wordt er voor het eerst binnen één halftotaal-opname welbewust een aantal beelden tussendoor gesneden. Het de geboorte van de filmmontage.

Het filmpje werd door de Franse filmhistoricus Georges Sadoul in 1948 per abuis toegeschreven aan George Albert Smith, maar het werd vervaardigd door de al genoemde Cooper, die door de Engelse filmhistorica Low zo werd gesmaad om diens 'vreemde en niet-geslaagde experimenten'.

Twee kinderen spelen grootmoedertje en kleinzoon. Het grootmoedertje komt in beeld en pakt een op tafel liggend breiwerkje op. De 'kleinzoon' komt in beeld , pakt grootmoeders vergrootglas en richt het op een krant. Op het moment dat de jongen naar de krant kijkt, verschijnt een deel van de krant vergroot in beeld. Dan gebeurt een wonder: zijn wij eerst objectieve toeschouwers, op dit moment worden wij 'meegesleept' door de bewegende, filmbeelden en zijn we, of we het willen of niet, subjectieve toeschouwers. We kijken namelijk met de ogen van de kleine jongen.

Het is geen toeval. Want de jongen richt het vergrootglas op een kanarie in een kooitje, op grootmoeders oog en op enkele andere zaken. Telkens weer worden wij van objectieve kijker in een subjectieve positie gebracht. Met dit filmpje is de filmtaal geboren, een taal die in staat is ons mee te zuigen binnen de kaders van het filmdoek in een wereld vol bewonderenswaardige goden en godinnen. Niet lang daarna heeft Méliès veel succes met zijn: 'Le Voyage dans la lune' (1902) en Porter met zijn 'The great train robbery' (1903).

Schat aan nitraat

De problemen met betrekking tot het NRC/Handelsblad-citaat zijn nu duidelijk en we kunnen enkele voorzichtige conclusies trekken. In de technische ontwikkeling van de film is inderdaad een bepaalde lijn te ontdekken. Echter, zoals de muziek-cd ontstond uit het fiasco van een te vroeg door Philips gelanceerd laser-disc-systeem, zo waren lang niet alle betrokken 'uitvinders' er op uit de cinematografie uit te vinden.

Le Prince stond een cinematografisch diorama voor ogen. Antoine Lumière was vermoedelijk uit op marktverbreding van zijn kern-activiteit: de fabricage van fotogevoelig materiaal. Edison wilde synchroon lopende beelden bij zijn geluidsapparatuur vervaardigen. Marey en Acres wilden apparatuur ontwikkelen voor wetenschappelijk onderzoek.

George Eastman (links) en Thomas Alva Edison in de jaren twintig toen publicisten hen met de uitvinding van de film vereerden.

De vraag wie de film heeft uitgevonden, bleef publiek, journalisten en betrokkenen vanaf het begin intrigeren. Al in 1896 wordt erover gediscussieerd in 'The Amateur Photographer' ('amateur' toen te lezen als 'professioneel').

Birt Acres schrijft op 6 oktober van dat jaar: '(... ) at this branch of photography, it is really difficult to assign to any one individual the title of origination.'
Acres verwijst naar de uitvinder van de zoëtrope of 'wheel of life' en noemt vervolgens Muybridge, Friese-Greene, Anschütz, Marie (bedoeld is: Marey) en Demeny. Hij gaat uitvoerig in op de kinetoscoop van Edison en op zijn eigen werk, 'without claiming to be the originator of animated photography I do claim to have been the first to have made a portable apparatus which successfully took photographs of ordinary scenes of everyday life.'

Binnenwerk van Birt Acres' "Kineopticon" uit 1895, nu aanwezig in het Science Museum, Londen.

Hij geeft het commerciële succes toe van de eerste Lumière-voorstellingen, maar: 'Since their successful exhibition a host of others have come forward with similar shows, but as Lumière's would not sell their apparatus or films, imitators had depended on Edison films, or such of mine that could be obtained, I having ceased to supply mine for some time.'

Acres geeft hier terecht aan dat het apparaat van Lumière zelf weinig bijdroeg tot de razendsnelle ontwikkeling van de cinematografie. Antoine Lumière gedroeg zich als de firma Apple waarvan de MacIntosh het moest afleggen tegen de gemakkelijk kloonbare IBM-pc met zijn open architectuur.

Darling Duplex camera plm 1900 te bestellen bij Alfred Darling te Brighton.

Het was in Engeland een inmiddels vergeten technicus, Alfred Darling, die de patenttekeningen van de Cinématographe Lumière bestudeerde en een verbeterde, gepatenteerde versie fabriceerde voor film met perforaties volgens de Edison-norm. Evenals Cooper leverde Darling 'for the wholesale trade only'. Zijn technisch bijzonder goede en betrouwbare camera's, projectoren en printers vonden hun weg over de hele wereld onder de merknamen van leveranciers als Prestwich, Williamson, Moy, Wrench en Urban.

Toen na 1900 het filmverhaal ontstond, werd het omgeven door een efficiënte publiciteitsmachinerie. Dat leverde publikaties en boekwerken op die de mythe van de grote uitvinders Edison en Lumière alleen maar bevestigden in plaats van onderzochten.

Het kwalijke van zo'n mythologie is nu duidelijk. Allereerst wordt het werk van creatieve filmmakers en ontdekkers van nieuwe technologieën onderschat, vergeten of zelfs ontkend. Dat laatste is het geval met de Engelse pionier Arthur Melbourne-Cooper. Hoewel hij twintig jaar lang een onafhankelijke, stimulerende en invloedrijke producent-regisseur is geweest, is zijn werk nu vergeten en zijn de meeste van zijn films toegeschreven aan zijn afnemende distributeurs.

Strandscenes te Dover opgenomen door Acres in 1892-93 met zijn kinetic 70mm camera

Er is door het beperkte blikveld van hen die over filmgeschiedenis schrijven een afgeleid maar niet minder groot gevaar ontstaan. Film is erg aan mode onderhevig, mede dankzij de door producenten beheerste publiciteit. Wat echter nu in de kluizen van het Nederlands Filmmuseum ligt aan vergankelijk nitraatmateriaal, is voor de na ons komende generaties een kostbare bron van kennis omtrent onze tijd en die van onze ouders en grootouders. Het vormt ook voor andere disciplines en takken van wetenschap: sociologie, volkenkunde, fotografie, mode, kunst, etc., een onvermoede schat.

Ik noem hier met name het Nederlands Filmmuseum omdat internationaal wordt erkend dat het één van de belangrijkste collecties ter wereld bezit van films vóór 1920. Helaas wordt het belang van tijdige conservering van film onvoldoende ingezien. Het Nederlands Filmmuseum, zo blijkt uit zijn jongste jaarverslag, moet nog steeds herhaaldelijk lobbyen om voldoende fondsen te verwerven voor het hoogst noodzakelijke conserveringswerk.

(Bovenstaand artikel werd voor het eerst gepubliceerd in het Fotohistorisch Tijdschrift nummer 4, 1995)

Links

© (tekst en foto's) Tjitte de Vries 2001

Op het web sinds 25 oktober 2001. Herzien 5 oktober 2009


Links:


"They Thought It Was A Marvel. Arthur Melbourne-Cooper (1874-1961) Pioneer of Puppet Animation",
by Tjitte de Vries and Ati Mul.
Approx. 600 pages, bound, illustr., with DVD with six animation films. Published by the Amsterdam University Press, in co-operation with the Netherlands Filmmuseum, as a Pallas Publication. ISBN 9789085550167.
Price Euro 39,50.
(Subscription price Euro 34,50 if ordered before 15 November 2009).

| Birt Acres, film pioneer | | main cinematographica page | | 100 jaar filmformaten | | links |
| Beelden van mijn collectie | | suppliers of parts | | Frequently Asked Questions |
| lijst van 3000 cameras en projektoren | | index to these pages | | andere onderwerpen | | art |