EEN FUTILITEIT IN HET GROTE PATROON(Een ontmoeting op Bali met Husein Rofé, de man uit Tanger in 1950)doorAuke Sonnega(1910 - 1963) |
Bij de tempel behoorden natuurlijk vele priesters. Deze waren er echter alleen wanneer er een dienst plaats vond. Er waren Shiwa- en Buddha priesters - de dagelijkse zorg voor de tempel was echter overgelaten aan een z.g. pemangku.
Ik was goed bevriend met de pemangku van Tirta Empul; hij liep daar geregeld in het wit gekleed en met witte hoofddoek zo tegen donker, slenterend rond de pasanggrahan. Na mijn werk en de middagthee, liep ik wel eens naar beneden naar de tempel en maakte daar dan een praatje met hem. Ik vroeg de pemangku naar de betekenissen van vele ceremoniën en interesseerde me vooral voor de bezweringstechniek van zijn godsdienst.
Het kan zijn dat ik me teveel hierin heb verdiept en me ermee bezig heb gehouden. Hoe het ook zij, ik begon op een gegeven ogenblik hinderlijk last te krijgen van zich met felheid opdringende hallucinaties, of hoe men die ook noemen moge. Feit was,dat ik iedere nacht omstreeks een uur of een uit mijn slaap wakker werd en letterlijk bezocht werd door drommen vreemdsoortige demonenfiguren, die in een optocht door de wanden der kamer heen op me af kwamen en over me heen liepen alsof ze me te verpletteren wilden.
Wat ik waarnam was geen droom. Ik zag duidelijk de metershoge figuren, meestal dierenfiguren met vervaarlijke koppen. De kleur was egaal grijs. Alhoewel zij dierlijk waren liepen zij rechtop op hun achterpoten. Op de grijnzende koppen hadden ze zeer vreemdsoortige, soms prachtige hoofdtooien, die op een gewij leken. Ik wist dat ik hier met elementalen te doen had. Op de een of andere manier had ik deze opgeroepen. Ik vermoed dat ze uit de sfeer van de tempel beneden kwamen, maar zeker ben ik daar niet van.
Enige nachten herhaalde dit angstaanjagende schouwspel zich, zodat het op mijn zenuwen begon te werken. Dit maakte de zaak er alleen maar erger door. Ik vroeg raad aan de priester die in het dichtstbijzijnde dorp aanwezig was.
Op een dag kwam mijn vriend de pemangku om met een bloemenoffer en wierook te trachten de grijze monsters die mijn nachtrust verstoorden te bezweren. Door de wierook- en bedwelmende bloemenlucht in mijn slaap-kamer raakte ik echter tot mijn grote verwondering nog meer van streek, en de grijze scharen der elementalen bleef komen. Ik sliep minder en minder en uiteindelijk was me dit obstinate nachtelijke bezoek tot een obsessie geworden. Ik kon geen Balinese bloem meer ruiken, geen ceremoniële poespas meer zien.
Nu ik mijzelf van deze vreemde visioenen niet kon afhelpen besloot ik ten einde raad de pasanggrahan maar te verlaten en tijdelijk naar Java te vertrekken. Ik vermoedde dat mijn artistieke oversensibele instelling ten opzichte van de omgeving de oorzaak was. Ik was ervan overtuigd dat ik om een of andere reden mijn natuurlijke bescherming tegen deze lagere machten tijdelijk verloren had en daardoor als het ware in een niet ongevaarlijke crisis was aangeland.
Ik riep intuïtief alle geestelijke helpers, de dewa's en God te hulp. Ik bad om verlossing uit deze onevenwichtigheid en was eigenlijk razend op mezelf ! De pasaggrahan was leeg en verlaten. Ik was de enige gast wekenlang al. Dit kwam natuurlijk mijn gemoedstoestand ook niet ten goede. Het wemelde iedere dag van toeristen om en in het gebouw, maar weinigen voelden ervoor om de nacht door te brengen in het oude kavalje.
Vlak voor mijn voorgenomen vertrek - we schrijven het jaar 1950 - verscheen er plotseling een gast. Deze gedroeg zich aanvankelijk als zeer eenkennig, groette niet, of zeer vluchtig en zat uren lang zwijgend op een van de veranda's met een kop thee naar het landschap te staren.
Dit vond ik eigenlijk mijn eer te na en ik voelde me ietwat op mijn tenen getrapt omdat ik eigenlijk deze pasanggrahan door mijn lange eenzame verblijf daar, als mijn eigen domein beschouwde. De man bewoog zich door "mijn huis" en beschouwde mij als lucht. Hij was niet van een in Indonesië veel voorkomend type. Zijn gelaatskleur was bleek, figuur mager en zijn kleren slobberden nogal om zijn leden. Ik liet echter niet af te trachten met deze zonderlinge gast contact te krijgen.
Ik zette me ook op "mijn" veranda naast hem en begon aarzelend enkele opmerkingen te plaatsen, die echter heel erg koel werden beantwoord. Ik had wel erg sterk het gevoel,dat deze gast op een merkwaardige manier op Bali terecht moest zijn gekomen. Ik moet bekennen dat ik ontzettend nieuwsgierig was.
Na enkele hakkelende pogingen lukte het echter een nogal vormelijk en stijf gesprek te voeren. Het bleek zeer duidelijk dat de nieuwe gast in het geheel niet op "onbescheiden" vragen gesteld was. Ik begreep echter dat er van een contact toch iets zou moeten komen, wanneer wij eenmaal in de eetzaal samen aan tafel zouden zitten en vooral wanneer we 's avonds in de beslotenheid van de grote salon gedwongen zouden zijn bij elkaar te zitten. De man kon dan, dacht ik, toch moeilijk doorgaan met het volharden in zijn in zichzelf verzonken alles negerende houding.
Inderdaad ging 's avonds aan tafel het gesprek langzaam iets vlotten. Ik kreeg sterk de indruk dat mijn gast iemand was die precies wist wat hij wilde. Pas later zou mij zijn eigenaardige doordringende vermogen en zijn zelden twijfelende, zeer positieve houding duidelijk worden.Deze eigenschappen waren het die zich steeds het eerste opdrongen bij een ieder die met hem kennismaakte. Enkele uren later zou ik na tafel in de salon kennis maken met zijn meeslepende geest, zijn puntige, rake conclusies en zijn schier onuitputtelijke intellect.
Alvorens verder te gaan is het nodig om eerst iets te vertellen over mijn leven, opvoeding en geestelijke scholing. Ik werd in 1910 geboren in Friesland als zoon van friese ouders. Weliswaar oorspronkelijk protestants hadden mijn ouders al het kerkelijke laten varen en waren zich tussen 1915 en 1920 gaan interesseren voor de Theosophie. Later sloten zij zich aan bij de Theosophische Vereniging van Annie Besant en Charles Leadbeater. Begin jaren twintig bouwden zij een harmonisch theosofisch milieu op, waarin langzamerhand mijn geestelijke ogen open gingen.
De vereniging van Annie Besant en Leadbeater was in die dagen in een onstuimige stadium van groei en bloei. Men verwachte de komst van een "wereldleraar". De verwachtingen waren hoog gespannen, de activiteiten alom in de vereniging namen toe. Nevenbewegingen werden gesticht: de Orde van de Ster, de gemengde Vrijmetselarij, de Vrije Katholieke Kerk, de Orde van de Tafelronde en zo voort. Deze bewegingen heetten allen op hun terrein te moeten helpen om de komst van de wereldleraar voor te bereiden en later hem bij zijn werk bij te staan.
Bijna ieder lid wenste aan bijna alle groepen mee te doen. Men was van alles tegelijk lid. Men gaf zich met een enigszins opgezweepte devotie aan alles over. In Nederland waren wij in de gelegenheid ieder jaar de grote, hooggestemde bijeenkomsten van de Orde van de Ster mee te maken: de Sterkampen te Ommen.
Middelpunt van deze kampen, waar duizenden mensen samenkwamen, was de slanke, tengere,jonge Indiër Jiddu Krishnamurti, waarvan algemeen werd verwacht dat deze zich zou ontplooien tot de verwachte wereldleraar. In ieder geval dat het lichaam van Krishnamurti gebruikt zou worden door de Christus, algemeen genoemd in de vereniging Meester Maitreya, als voertuig bij de nieuwe verkondiging van de Waarheid in deze wereld. Ik schaarde mij bij bijna al deze bewegingen en maakte de prachtige Sterkampen te Ommen ieder jaar mee.
Tegen l929 liepen de verwachtingen en hooggestemde gevoelens van de al te enthousiaste leden uit op een bittere ontgoocheling. De wereldleraar kwam en sprak door Krishnamurti, maar de dingen die hij zei waren niet zo zoetvloeiend als verwacht werd. Het waren rake harde waarheden.
Tijdens een toespraak van Krishnaji, zoals hij overal in het kamp genoemd werd, herinner ik me dat hij eens fel uitriep, "Wat denken jullie? Dat jullie Hem, de wereldleraar, de Meester, kunt inpassen in jullie bekrompen schema?" Althans zijn woorden kwamen daarop neer. Krishnamurti bleek niet van plan te werk te gaan bij zijn grote wereldmissie volgens de plannen van degenen die hem verwacht hadden.
In het Sterkamp in 1929 deelde hij duizenden mee dat hij liever één luisteraar had die hem begreep dan duizenden die de quintessence maar niet schenen te willen vatten. Hij wenste geen volgelingen en ontbond de Orde van de Ster. Hij had ook geen hulp nodig van de andere nevenbewegingen als de vrije katholieke kerk en de Theosofische Vereniging. Zo werden duizenden op een nog nooit vertoonde wijze op hun nummer gezet.
Men ging twijfelen. Hoe kon dit de wereldleraar zijn? Hij zei heel andere dingen als de honingzoete, voorgekauwde Theosofische "waarheden". Men raakte door hem in de war. Men moest gaan denken.
Krishnamurti ging intussen onverstoorbaar door met zijn toespraken. Hij wierp stelselmatig stap voor stap alle kleine vooroordelen, alle stelseltjes, alle altaartjes die de mensen voor hem in zichzelf hadden opgericht, ondersteboven. Hij ging voort krachtige, prachtige taal te spreken, die sprak van dingen waarvan de mensen nog nooit hadden gehoord, die een totaal andere belichting gaven van het leven, een totaal andere benadering dan die deze mensen gewend waren.
Het was zo kernachtig wat hij zei, zo "to the point', in zo een subliem proza gezegd en zo intens essentieel voor het leven van ons allemaal. Maar het werd slechts door heel weinigen geheel omvat in zijn frisse, door en door gezonde en geheel nieuwe betekenis: Met één slag verwierp hij de speciale clan-terminologie van de "uitverkoren" Theosofische broeders ondersteboven. Hij sprak gewone woorden, simpele woorden, helder en raak geplaatst.
Krishnamurti ging voort met over de wereld te reizen en toespraken te houden in alle grote wereldsteden. De poespas van de grote "geestelijke" bezigheden van al onze verenigingetjes was uit ons bestaan weggeblazen. Somigen bleven zich verbeten vastgrijpen aan hun geliefde missies en ceremoniën en vergaten Krishnamurti. Anderen worstelden jaren en jaren om maar een compromis te vinden.
Wat mij echter duidelijk werd, was dat er geen compromis mogelijk was. Ja, dat juist het compromis het leugenachtige, het fnuikende was. Krishnamurti had me dus op mijn geestelijke benen gezet. Ik was ontnuchterd en werd mij bewust wat van het fnuikende compromis dat wij mensen altijd weer willen sluiten, iedere keer onder andere omstandigheden.
Ik voelde dat het nutteloos was hieraan veel energie te besteden. Ik besloot geen lid meer te worden van enige vereniging op geestelijk gebied. Dat waren slechts krukken. Wanneer men vooruit wenste te komen moest men dat op eigen benen doen. In ieder geval eigen zelfstandigheid ontwikkelen.
Ik had het vak van grafisch ontwerper gekozen, omdat dat het dichtst lag bij mijn verlangen om vrij kunstenaar te zijn. Ik kreeg een aanstelling als commercieel ontwerper van een reclamebureau te Batavia. Voor het eerst maakte ik kennis met het "goede" leven, met materieel bezit. Voor het eerst leefde ik tussen mensen die geen geestelijke gedachten noch idealen koesterden. Ik leefde tussen mensen die het goed en royaal hadden, gerespecteerd werden en konden gaan waar ze wilden.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik niet helemaal afkerig was van dit oppervlakkige bestaan. Het was zeer gemakkelijk. Men maakte het zich niet moeilijker dan strikt nodig was. Het leven was zonnig, prettig en warm in dit prachtige Java van voor de oorlog, men was omringd van een zekere luxe. Mijn geestelijke interesse verslapte maar mijn artistieke interesse nam toe in die jaren.
De tweede wereldoorlog maakte abrupt een einde aan de koloniale droom en veegde onze comfortabele huizen, onze mooie tuinen, onze behaaglijke met rijke cretonnes beklede armstoelen weg. Na de geestelijke teleurstelling van 1930 volgde de materiele van 1940. Het leven vond mij terug in een oorlogssituatie, beroofd van alle bezit opgesloten in een interneringskamp.
Hier werd de opgedane levenservaring getoetst, het milieu waaruit ik stamde had mij zeer veel waardevols meegegeven dat ik tot op de huidige dag zeer hoog schat. In tegenstelling tot twee van mijn zusters die weer terugvielen tot het kerkelijke geloof, bleef mijn oudste zuster en ik de nieuwe geestelijke stromingen trouw met een grote interesse en een neiging voor vernieuwing, zodat elke nieuwe loot aan de stam die plotseling uit ging botten onze volle belangstelling had.
Mijn inzicht verdiepte zich en langzamerhand meende ik een duidelijk patroon te ontwaren in de veelheid van de gebeurtenissen en de openbaringen op geestelijk gebied, die voor hen die zien kunnen waarneembaar waren. Door mijn ervaring met vele geestelijke bewegingen van de nieuwe tijd zag ik duidelijk een patroon ontstaan en toen ik in de pasanggrahan van Tampaksiring de merkwaardige gast ontmoette vermoedde ik nog helemaal niet dat juist deze man in de toekomst mijn visie nog meer zou verruimen op een manier die ik toen nog niet voor mogelijk hield.
Deze vriend had hem naar Tampaksiring op Bali gedirigeerd. Zodoende zat hij dus nu bij mij in het oude guesthouse bij het tempelcomplex. Zijn eerste indrukken waren zuiver geestelijk gezien niet al te gunstig zo beweerde hij. Hij had een sterk vermoeden dat dit oude eiland en zijn godsdienstige centra nogal sterk verwikkeld waren in zwart-magische kunsten en dat de sfeer niet al te goed was om al te lang in te vertoeven voor geestelijk gevoeligen.
Deze uitspraak verbaasde mij in hoge mate. Ik had een dergelijke kritiek nooit verwacht, daar nagenoeg ieder die naar het eiland kwam, of materialistisch onverschillig tegenover Bali stond, of totaal ondersteboven was van de machtige nieuwe indrukken die het eiland boodt. Dit wat Rofé beweerde was een totaal nieuwe visie.
Dit bezoek van Rofé aan Bali, volgens mijn weten het eerste en het laatste, vond plaats in Augustus 1950. Na tafel namen wij plaats in de grote salon en daar ontspon zich een gesprek tussen ons dat tot ver na middernacht duurde.
Nadat bleek dat mijn interesse in geestelijke onderwerpen groot genoeg was, kwam Husein al meer en meer los. Hij stak zijn opinies niet onder stoelen of banken. Ik wilde meer weten over zijn z.g. bezwaren tegen de 'zwart-magisch' geladen 'sfeer' van Bali. De gesprekken gingen over Theosofie, Anthroposofie, over vierde en hogere dimensies.
Toen ik genoeg vertrouwen in hem begon te krijgen na enkele uren van gespannen luisteren naar zijn hoogst interessante, soms vreemde ideen vertelde ik hem van de vreemde nachtelijke bezoekers en de moeilijkheden die ik daardoor had om van een goede nachtrust te genieten. De horden gedrochten waren echter niet op komen draven toen ik omstreeks een uur of één nog met Husein in de salon zat te praten.
Hij beweerde met stelligheid iets wat ik al vermoedde. Door te veel aandacht te besteden aan de bekoring van de Balinese magische riten was er ergens in mijn levens- of astraal lichaam een 'lek' ontstaan, waardoor ik tijdelijk onbeschermd was tegen deze invloeden. Een situatie die natuurlijk juist in dit magisch geladen centrum midden in Bali alleronaangenaamste gevolgen kon hebben.
Husein verbleef ongeveer tien dagen in de pasanggrahan. Na mijn nachtelijke bezoekingen aan hem uitgelegd te hebben beweerde hij dat met hem in de omgeving deze verschijnselen wel niet meer voor zouden komen - dat ik rustig kon gaan slapen en mij nergens meer bezorgd over hoefde te maken.
Inderdaad sliep ik de volgende nacht als een roos. De hallucinaties, ofwel elementalen of demonen, gedachtenvormen of astrale wezens, waren als bij toverslag verdwenen. Zij zijn daarna ook nooit meer in mijn leven teruggekeerd.
Ik herinner me dat Husein mij er juist toen op wees dat in ons leven situaties kunnen ontstaan die wij zelf niet meer de baas kunnen, zodat wij hulp van anderen moeten inroepen. Ik moest niet alles zelf trachten te doen, zei hij, dit was dom en gevaarlijk. Het was een les die ik uit deze geschiedenis moest putten. In de op mij zelf gerichte drang naar onafhankelijkheid was ik te ver gegaan.
Ik kreeg toen sterk de indruk dat Husein niet voor niets van zo ver naar Indonesië was komen vliegen. Het leek namelijk alsof hij het was die als antwoord op mijn hulpgeroep aan dewa's en geestelijke helpers was gezonden om mij uit de put te trekken. Deze gedachte maakte een diepe indruk op mij. Ik kon hem niet meer kwijt raken en vroeg mij af of ik deze bemoeiïng uit hoger sferen wel waardig was.
De volgende morgen vond ik Husein op zijn hoofd staand in de salon. Yoga oefeningen waren een een onmisbaar deel van zijn dagprogramma. Ik wist dat toen nog niet, anders had ik niet zo verbaasd gekeken.
De vroege morgen was verkwikkend. De zilveren dauw in het dal werd doorbroken door gouden banen zonlicht. Het was nog kil op de veranda's aan de rand van het ravijn. Ik tuurde lang naar beneden om de figuratie van bizarre boomkruinen, palmen en de decoratie van de sawahspiegels ver beneden mij te zien in dat donkerpaarse morgenlicht met de zilveren dauwsluier.
Even later streek het zonlicht over de heuvels tegenover mij heen. De van dauw glinsterende palmenkronen kregen een sproeibad van felblinkend goudpoeder. De zon verwarmde nu de salon waar Husein bezig was met zijn yoga-oefeningen, de bediende van de pasanggrahan kwam mij roepen voor de morgenkoffie, die geurig zwart en zoet stond te dampen in de salon. De arme jongen schrok zich dood toen hij niets vermoedend in de salon de ineengestrengelde Husein vond op het tapijt.
Van die dag af was de vriendschap tussen Husein en mij bezegeld. Wij zaten samen te praten of wandelden in de prachtige omgeving. Ik had mijn werk opgeschort en we genoten van het aanhoudende prachtige weer.
Langzamerhand vernam ik meer en meer over zijn plannen voor de toekomst. Hij sympathiseerde sterk met de onafhankelijkheidsbewegingen van koloniaal onderdrukte volkeren. Hij voelde er veel voor de Indonesiërs te leren kennen en kennis te maken met het echte onvervalste Indonesische leven. Hij dacht het beste te doen met een leraarspositie te zoeken in de vorstenstad Djokjakarta in Midden Java.
Na een dag of tien van boeiende gesprekken met nieuwe inzichten over geestelijke problemen moest Husein afscheid nemen. Ik vertrok enige dagen later naar Djakarta omdat ik er helemaal niet meer voor voelde om nog alleen in de pasanggrahan te blijven. Ik kreeg te Djakarta geregeld brieven van Husein, die vertelden over zijn leven in Djokjakarta. Al gauw begon hij in zijn correspondentie mij de vraag te stellen, of ik ooit aandacht had besteed aan merkwaardige geestelijke stromingen onder de Indonesiërs in de Vorstenlanden. Hij was zeer geinteresseerd geraakt in sommige dingen die hem ter ore waren gekomen en had zeer merkwaardige verhalen gehoord.
Hij schreef mij dat hij persé dit zelf wilde gaan onderzoeken. Mijn dunk van dergelijke bewegingen was echter niet bijzonder hoog en ik beschouwde Husein's nieuwsgierigheid naar Indonesische geestelijke of esoterische scholen als een beetje voorbarig. Ik had wel eens gehoord dat er oude mystieke scholen in Midden Java voorkwamen. Ik vond deze voor de nieuwe tijd niet belangrijk. Hun leerstellingen die van oude Javaanse symboliek gebruik maakten waren voor een westerling totaal onverteerbaar.
Zo duurde onze briefwisseling enige maanden door, waarna Husein Djakarta kwam bezoeken en we in mijn huis een ontmoeting hadden. Ditmaal had hij echter een bijzondere geschiedenis mede te delen, want hij had nu in Djokjakarta een van de allerbeste en meest belangrijke geestelijke beweging gevonden. Met zijn typische overtuigingskracht zei hij tegen me "listen" en zette zich voeten gekruist op mijn sofa. "Listen" zei Husein nogmaals toen hij zag dat ik ietwat onwillig reageerde en niet genoeg aandacht aan hem schonk. "Listen Auke, this is very remarkable".
Nu ik zette me tot luisteren en...aanvoelen. Wat Husein nu aanving daar op de sofa, had ik nog nooit zien vertonen. Hij sloot zijn ogen, begon een eigenaardig gezang uit te stoten, draaide zijn hoofd heen en weer, schokte met zijn schouders en stiet weer meer geluiden uit die leken op een mengelmoes van gezangen in Joodse synagogen en Islamitische aanroepen. Husein ging onverstoord verder niet in het minst geïntimideerd door mijn stomverbaasde gezicht en onwil om dit als iets redelijk bestaanbaars te accepteren.
"Hoe vind je dit?", vroeg Husein gretig toen hij abrupt met zijn demonstratie
eindigde.
"Ik? Kun je redelijk verwachten dat ik hierover een opinie geef ? Je hebt gek zitten doen en ik
vond je gezang in één woord afschuwelijk, was mijn antwoord. Ik snap er niets van!"
"Wel", zei Husein, "dit is een van de oefeningen van de nieuwe beweging die ik in Djokja op het spoor ben
gekomen. Het is enorm! Zieken genezen, gezonden worden fitter, kunstenaars krijgen inspiratie en het
verstand wordt gescherpt door deze bijzondere oefeningen!"
Ik was des duivels en zei ronduit: "Husein, je bent gek, of althans bezig het te worden."
"Neen" zei Husein niet in het minst van zijn stuk gebracht alsof hij mijn woorden niet had gehoord. "Je zult het
zelf ondervinden, het is fantastisch! Het is een van de groten die ik nu heb ontdekt in Djokja en jij zult zelf
binnenkort met hem kennis maken, want je gaat zelf met mij mee naar Djokja wanneer ik terugga."
"Volkomen kolder", zei ik!
Ik wist echter wel beter. Husein was beslist niet gek. Nadat hij afscheid genomen had en
naar zijn hotel was teruggekeerd liet zijn eigenaardige demonstratie me niet los, alhoewel ik tegen anderen zei: "Ik heb iets zeer geks gezien".
Een van de volgende dagen bezocht ik Husein in zijn hotel. Toen hij informeerde naar mijn welzijstoestand zei ik dat die veel te wensen overliet. Ik realiserende me onvoldoende dat dit voor Husein een aanleiding zou zijn om weer met zijn oefeningen te beginnen.
Wat hoofdpijn, wat vermoeidheid waren genoeg aanleiding om mij te verzoeken toch even uitgestrekt op het
lege tweede bed in zijn kamer te gaan liggen. Hij ging op het tegenover gelegen bed zitten en begon weer zijn
mantra's en zijn hoofdbewegingen. Hij raadde mij aan alles zo gelaten mogelijk te ondergaan. Er gebeurde echter niets. Ik wachtte geduldig totdat Husein klaar zou zijn met zingen,
neuriën of grommen. Toen hij klaar was vroeg hij verwachtingsvol: "What did you feel ?"
Ik zei "Nothing!"
Ik liet Husein's oefeningen voor wat zij waren, maar inmiddels zag ik dat hij ze niemand spaarde. Een ieder die met hem in aanraking kwam werd door zijn enthousiasme onmiddellijk betrokken in een gesprek over menselijke moeilijkheden en hun geestelijke oplossing, over genezing en tenslotte over de wonderlijke kring van mensen welke hij in Djokja gevonden had rond de indrukwekkende persoon van 'Pak Subuh'.
Husein heeft de gewoonte om de mensen met wie hij in aanraking komt op een volstrekt eigen manier te benaderen. Hij heeft direct een zeer grote belangstelling voor zorgen, moeilijkheden en problemen en heeft op een schier virtuose wijze steeds een originele oplossing bij de hand.
Toen ik hem voor het eerst ontmoette op Bali leek hij me een vijf en dertig jaar oud te zijn , hij was echter slechts acht en twintig. Op zo een vrij jonge leeftijd reeds bleek uit zijn gehele doen en laten zijn rijpheid van ziel.
Hoe groot ook mijn belangstelling was voor nieuwe geestelijke openbaringen, ik verzette mij met hand en tand tegen het opdringen in de persoon van Husein van het gloednieuwe geestelijke fenomeen Subud. Ik wist zelfs dat het mogelijk was dat mijn Ik-persoon zich dermate te weer stelde omdat deze "nattigheid" voelde.'De gesprekken met Husein waarop ik heel erg gesteld was vonden echter geregeld doorgang, hetzij mondeling, hetzij door middel van brieven. Husein verscheen nog verscheidene malen te Djakarta tijdens zijn werkzaamheid in Djokja. Het was echter niet meer mogelijk met Husein een gesprek te voeren zonder dat steeds het fenomeen SUBUD weer ter sprake kwam. Husein demonstreerde hun geestelijke oefening, de "latihan", met zo een élan en was zo intens overtuigd langzamerhand van de grote missie die voor Subud was weggelegd dat hij mij voor dat ik het wist meesleurde in een demonstratie.
De eerste maal weigerde ik echter met hem naar Djokjakarta te gaan. Het duurde nog verscheidene maanden voordat ik er voor voelde met hem mee te gaan. Ik was zeer kritisch, ja soms stond ik bijna vijandig tegenover deze Subud demonstratie. Ik had geleerd alle geestelijke bewegingen met grote verdraagzaamheid te bestuderen en gade te slaan.
Tenslotte stemde ik er in toe om enkele Subud leden, meest Indonesiers die zo langzamerhand in Djakarta een groep gevormd hadden, bij mij thuis te ontvangen voor een gezamenlijke latihan. Ik was nog steeds afzijdig en volstond ermede achter de schermen de bedienden te controleren bij hun serveren van de dranken.
Husein had geheel de leiding bij de oefeningen. Hij had van Pak Subuh na een tijd van voorbereiding een grote mate van geestelijke volmacht gekregen en had volgens mij het gehele typische Subud-idee met een grote affiniteit in zich opgenomen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het moeilijk had bij het verteren van de geestelijke Subudkost. Wat ik te zien kreeg op zo een bijeenkomst kon me zeer dikwijls niet bekoren.
Dit was een heel persoonlijk en subjectieve reactie. Onder andere vond ik het schier onoverkomelijk onaangenaam dat de Indonesische leden doodgemoedereerd op zo'n avond rookten. Alhoewel ik ronduit moest toegeven dat het eigenlijk kinderachtig van me was kon ik toch ook slecht mijn typisch westerse vooroordeel tegen het gebruik van tabak tijdens bijeenkomsten met een geestelijk doel overwinnen.
Husein en ik waren dikke vrienden geworden. Na zijn vertrek uit Djokja kwam hij bij mij in huis wonen. Iedere dag gingen de felle gesprekken en de ontelbare schermutselingen over het onderwerp Subud en alles wat ermee samenhing.
Ik herinner me nog zeer goed dat ik van mijn zeer drukke werkzaamheden als ontwerper eens op een zaterdagmorgen in de maand november van het jaar 1951 zeer gedeprimeerd en teleurgesteld thuiskwam. Ik zat eigenlijk diep in de put. Het was de periode dat Husein bij mij logeerde. Ik kon het moeilijk verbergen voor Husein dat me iets mankeerde. Ik wist echter dat wanneer ik teveel liet merken van mijn moeilijkheden hij me beslist weer met een latihan zou willen helpen en dit wilde ik maar liever voorkomen. Ik had er geen zin in en wist bij voorbaat al dat ik toch "niets" zou voelen!!
Na de lunch die we samen in een naburig restaurant gebruikten werd ik echter plotseling onwel. Het was niet mogelijk om dit nog voor Husein te verbergen. Toen hij me dan ook prompt helpen wilde en me verzocht gestrekt op mijn bed te gaan liggen, deed ik dat maar, denkende, baat het niet, schaden kan het ook niet!
Husein nam plaats op de grond met gekruiste benen. Het mij bekende gezang ving weer aan. Ik lag stil en luisterde. Dit duurde echter ditmaal heel erg kort. Ik schat dat ik reeds na enkele seconden me niet meer bewust was van wat er om me heen plaats vond. Na twintig minuten ontwaakte ik en ontdekte toen dat mijn lichaam bewegingen had gemaakt zonder dat ik hier iets van af wist. Ik lag namelijk geheel de andere kant op als toen ik was gaan liggen. Kussens en dekens van mijn bed lagen in wanorde dooreen. Husein zat nog op dezelfde plek op de grond. Wat ik doormaakte in deze twintig minuten was heel bijzonder en zeker heel ongewoon. Ik zal trachten het zo goed mogelijk te beschrijven.
Kort na het veranderen van het bewustzijn (ik wil niet zeggen inslapen, want het was geen slapen) ging ik door drie gebieden van bewustzijn, die allen absoluut van elkaar verschilden. Het eerste gebied was het vaagste en ik herinner me daar nu niets meer van. Het tweede gebied was als een blauwe oceaan van golven. Hiervan herinner ik me het meest. Ik zweefde, voor mijn gevoel geheel naakt boven een panorama van heel kleine minuscule huisjes. Er waren er trillioenen onder me, op een diepte van een 4000 meter naar schatting.
Ik ontwaarde nergens onder me ook maar één vast punt. Geen bergtop, geen wolk. Niets dan deze enorme blauwe golving. De golven van een of andere substantie kon ik duidelijk waarnemen en hun afmeting schat ik op een drie meter lengte en ongeveer een halve meter onder en boven elkaar in afstand.
Ik zweefde geheel alleen in dat heelal. Beneden me schoven alle steden en panorama's van de wereld onder me door. Angst voor de diepte had ik niet. Ik had een vaag vermoeden van een verbinding van mijn lichaam met een leidende intelligentie, achter op mijn rug bij het ondereinde van mijn ruggegraat. Het geleek op een brede pijp van ongeveer 40 cm. doorsnede die precies op mijn rug aansloot. Het kwam wel enigszins overeen met in de lucht tankende vliegtuigen! Het kan ook een brede straal licht geweest zijn.
Wat mij echter het meest opviel en bij is gebleven was het besef van een grote bewustzijnsbreiding. Ik nam behalve alles van het panorama ook ieder ding onder me van binnen waar. Ik zag al mijn problemen kristalhelder voor me. Even zo kristalhelder zag ik tegelijkertijd hun oplossingen. Dit verschijnsel was zo duidelijk en vanzelfsprekend. Ik kreeg een ongelooflijk gelukzalig gevoel van het puurste geluk en van de meest intense zuiverste blijheid. Ik ervoer de gelukzalige majesteit van een bewustzijn waarbij alle stoffelijke dingen tot niets versmolten, als glas werden, geheel doorzichtig en heel eenvoudig op te lossen.
Ik zag de huisjes op de enorme diepte onder me doorgaan. Het waren niet alleen de huizen, maar ook alles wat in die huizen gebeurde en leefde, de mensen, de zorgen, de problemen, de stoelen en de tafels, de hebbelijkheden en de hartstochten. Ik zag dat ALLES overal achter zat, voor en in en boven tegelijkertijd.
Het licht dat ik overal waarnam was van een bijzondere hoedanigheid. Het was fluorescerend blauwig. Het scheen van nergens maar straalde vanuit elk punt afzonderlijk en had daarom een grote intensiteit en diepte. Het was licht in een geheel andere dimensie. Het kwam van nergens en had geen bron. Het had de gloed van een helderblauwe edelsteen. Het voornaamste van dat gebied was de ervaring dat ik alomtegenwoordig was, alles tegelijk kon begrijpen, ja de schepping geheel kon doorgronden.
Toen schoof ik haast onmerkbaar het derde gebied binnen. Het gevoel van alom te zijn en te kunnen doordringen bleef. Met het gemak van Röntgenstralen drong mijn bewustzijn licht als een veer en snel als het licht overal in door.
Wat ik nu begon waar te nemen waren eigenaardige verbindingen, allemaal lijnen en punten onderling verbonden. Er was een ovaal waarin ook weer lijnen en punten. Ik was tegelijkertijd buiten en in dat ovaal. Ik bevond mij in kleine cirkeltjes die op erwtjes leken en was er ook weer buiten en nam er duizenden waar. Het leek op een gigantische transformator. Er waren nauwelijks onderlinge bewegingen in dit geheel. Alles draaide en wentelde zo langzaam, als of het stilstond. Toch wist ik dat er beweging was. Het geleek een groot meetkundig schakelstation.
Toen ik ontwaakte waren er twintig minuten verlopen. Ik kwam met tegenzin terug in mijn stoffelijke bewustzijn. Even later ontdekte ik dat mijn lichaam zich gedurende deze seance verplaatst had. Husein zag ik nog op dezelfde plaats op de grond zitten.
Dit gebeuren heeft zo een indruk op me gemaakt, dat ik nu na enige jaren kan vaststellen dat het mijn gehele instelling grondig veranderd heeft. Het ging mijn leven langs geheel andere banen leiden. Het gelukszaligheidsgevoel bleef aanwezig als een alles opheffende innerlijke straling. Vele problemen waarover ik nadacht losten zich gemakkelijk voor mij op. Nog steeds bleef een innerlijke band bestaan. Een kanaal naar dat bewustzijn, naar dat plan vanwaar de eerste drie dagen nog steeds flitsen doorkwamen.
Na drie dagen verdween het contact weer en was het alsof alles zich weer toesloot. Nog circa twee drie weken bleef een stralend geluksgevoel de ondertoon voeren...toen werd alles weer donker en alledaags zoals het vroeger was geweest. Nee, niet helemaal. Wat bleef was in de eerste plaats de herinnering. Maar dat alleen is niets, is waardeloos. Waren er in het onder- of bovenbewustzijn enkele atomen veranderd? Was dit het beleven geweest van het eeuwige nu?
Alsof er niets gebeurd was en met net besef dat ik gewoon door moest gaan, zoals ik gewend was, stortte ik mij weer in de maalstroom van mijn dagelijks bestaan. Het leek aanvankelijk alsof het leven doorging als vroeger. De verandering van mijzelf hiertegenover kon ik met geen mogelijkheid nog peilen of ook maar overzien.
Eerst toen de afstand in tijd groter werd begon ik de immense uitwerking meer en meer te onderkennen. Enkele stenen van mijn hechte gevangenis begonnen los te raken. Het waren maar enkele voegen die een straaltje licht doorlieten. Dit zou een keerpunt in mijn verdere leven betekenen.
Direct na deze voor mij onvergetelijke latihan die Husein benutte om mij te "openen" voelde ik me als herboren, alsof ik een verfrissend bad had gehad. De lichamelijke bezwaren waren opgeheven en vermoeidheid was geweken als sneeuw voor de zon.
Ik stak de wonderlijke ervaring van mijn eerste latihan tegenover de leden van Subud niet onder stoelen of banken. Zij feliciteerden me allemaal en waren zeer nieuwsgierig te horen wat ik ondervonden had. Men leefde mee. Ik trachte zo goed mogelijk mijn enthousiasme en mijn waardevolle ervaring met hen te delen. Mijn vermogen om dit in woorden uit te drukken nam toe. Husein en Pak Subuh voorspelden me dat vooral ook op mijn werkzaamheid als kunstenaar, in het bijzonder de inspiratie door wat ik had ervaren, van zeer waardevolle invloed zou blijken te zijn.
Na acht jaar kan ik dit nu ten volle beamen. Vooral in de jaren 1954, 1955 en 1956 voelde ik een sterke vooruitgang in het beheersen van de abstracte stof en in het doorlaten en uitbeelden van abstractie in concrete vormen - het transponeren van de waarneming in beeld en de kleur op het canvas. Vanaf die jaren werd ik veel zekerder in mijn techniek en ging meer en meer de loop der dingen in de vierde dimensie onderscheiden.
Zo ontdekte ik o.a. dat een subtiel waarnemingsvermogen altijd de oorzaak was geweest van mijn artistieke en schoonheidsontroering. Ik had dit als zo vanzelfsprekend beschouwd dat het nooit in mij opgekomen was om dit als helderziendheid te betitelen. Ik vind helderziendheid een groot woord. Deze Theosofische dikke en grote gezwollen woorden hebben mijns inziens alleen maar tot gevolg dat de echte indrukken verstikt raken. Ze roepen bij voorbaat al een beeld op dat los van ervaring staat.
Ik ondervond eerst en kwam nooit op de gedachte mijn ervaring op een lijn te stellen met datgene wat ik over helderziendheid in mijn jeugd hoorde verkondigen. Ik had op dit gebied een groot minderwaardigheidscomplex. De haantjes de voorsten in Theosofische kringen die luide kond deden van hun in wijdingen, en helderziendheden boezemden me teveel ontzag in. Eerst later, nadat ik een periode had doorgemaakt van vervlakking en een goed materieel bestaan, kon ik voldoende "afstand" nemen van mijzelf en begon ik enkele waarden juist te beoordelen.
Laat ik dus om misverstand te voorkomen en sfeerverwisseling te vermijden hetgeen ik meemaakte "heldere waarneming" noemen in plaats van helderziendheid. Ik was begonnen met "de oogkens open te doen" als een jong katje. Zo beleefde ik iets dat voor mijn schoonheidsbesef van zo grote waarde bleek.
Dit vermogen nam toe in de jaren 1954 tot 1957. Ik had vroeger al dikwijls "astrale of etherische" vormen waargenomen rond de uitvoering van een Balinees gamelanorkest. Ook gebeurde het dat ik "bezielende" wezens zag achter (en er doorheen) tijdens een dans-uitvoering. Ik nam waar hoe deze "dewi" de dansers bezielden en eigenlijk alle benodigde inspiratie gaven die de dans verhieven tot kunst.
Deze dewi's waren meestal goedmoedige figuren, gezapig zittende vrouwen, ietwat dik uitgevallen met sensuele maar zachte en schone gelaatstrekken. Ze rezen soms drie tot tien meter boven de plaats van de dansvoor-stelling uit. Er lag in hun gelaat dezelfde onbewogenheid als de Balinese dansers zelf altijd hebben. De 'stof' materie waaruit ze waren opgebouwd werd doorzinderd door een levendig kleurig licht gelijkend op dat van neonlichtreclames, maar veel vitaler en sneller in beweging en vooral rijker en geschakeerder van tint.
Men noemt dit vaak het etherisch licht. Om mensenfiguren heen heb ik ditzelfde kleurige licht soms waargenomen. Er wordt beweerd dat dit het etherisch dubbel of het levenslichaam is. Maar men kan ook zeggen dat het astrale stof is, het astrale lichaam, of astrale aura. Dit is zeer moeilijk uit te maken!
De kleur die men waarneemt is geen aardse kleur. De etherische of astrale kleurenschaal is uitgebreider. De kleur valt niet na te bootsen op het stoffelijk gebied. Ze wordt waargenomen als flonkering, als trilling. De kleuren herinneren aan de kleurwaarden van een heel oud, mooi Oosters kleed of een sarong met gouddraad doorweven, dat een gloed heeft gekregen die nu eenmaal niet te definieren valt.
Mijn gevoeligheid tot het waarnemen van deze trillingen nam toe, vooral in de jaren 1954 tot '57. Ik herinner me dat ik ongeveer een week na mijn eerste 'latihan' 's nachts iets heel eigenaardigs meemaakte. Het was geen droom, want ik ontwaakte eerst klaar wakker uit een diepe rustige slaap. Ik moet me een seconde lang in bed rechtop gericht hebben. In mijn hoofd greep op dat ogenblik een soort electrische ontlading plaats.
Er klonk een enorme knal. Ik hoorde duidelijk geknetter. Ik ervoer een stroom van een zeer hoog voltage en tegelijk een wit-geel blauwig licht. Visueel nam ik in dit ondeelbaar korte ogenblik sterren, ballen en lichtfonteinen waar, die mijn hoofd uitsproeiden. Alles danste en dwarrelde door elkaar.
Ik was mij dit alles kristalhelder bewust. Het was geen droom. Het was veel werkelijker. Plotseling werd ik tot ongeveer een meter hoogte van mijn bed gelicht. Daarna viel ik weer terug op het matras. Bijna onmiddellijk viel ik weer in dezelfde diepe rustige slaap.
De volgende morgen bij het ontwaken herinnerde ik me alle details. Het was moeilijk er achter te komen wat deze verschijnselen allen te betekenen hadden. Voor mij stond echter vast dat de merkwaardige eerste latihan iets met deze nachtelijke verschijnselen te maken hadden. Verstandelijk echter viel het gehele Subud-fenomeen heel lastig te verklaren.
Later toen de eerste emotionele en intuïtieve indrukken wegebden werd het een van mijn bedenkingen tegen Subud. Verstandelijk was het nergens bij in te delen noch verklaarbaar. (Nu, enige jaren later zie ik dit juist als een zeer goed teken, het mysterie blijft onverklaarbaar!)
Eindelijk, enige maanden later, was het zo ver dat ik met Husein naar Djokjakarta reisde om de latihans bij te wonen ten huize van 'Pak Subuh'. Het was februari 1952. Ik herinner me dat ik onderweg kou vatte en te Djokja aankwam met een fikse influenza onder de leden.
De avond dat wij een afspraak hadden voor een eerste ontmoeting met Pak Subuh wilde ik echter onder geen voorwaarde voorbij laten gaan. Zo begaf ik me nogal dik aangekleed met een Europese jas over mijn tropenkleren en enigszins rillend in een fietstaxi(betja) met Husein samen naar het huis van Pak Subuh.
We werden ontvangen in een zeer eenvoudig gemeubileerd vertrek. Pak Subuh verscheen even later. Husein vertelde hem van mijn ervaringen tijdens mijn 'opening'. Ook vertelde hij hem dat ik een influenza had opgelopen tijdens de reis en richtte het verzoek tot Pak Subuh om indien mogelijk mij te helpen.
We zaten ongeveer een half uur te praten, maar deden geen latihan. Pak Subuh maakte naar aanleiding van mijn influenza de opmerking "dat zal straks wel weg zijn". Inmiddels rookte hij een geurige Hollandse sigaar. Mij viel de absolute kalmte op waarmee Pak Subuh optrad - zijn rustige gebaren, zijn rijzige gestalte, zijn beheerste en evenwichtige manier van converseren. Zijn goede sigaar rookte hij ook met hetzelfde oerkalme gebaar.
Nadat we een kopje zoete Javaanse thee hadden gedronken dat werd geserveerd door een dochtertje van Pak Subuh, was het weer tijd om te gaan. Pak Subuh lachte en zei: "Uw nare gevoel zal nu wel verdwenen zijn" en gaf me een hand ten afscheid. Inderdaad was de influenza en de koorts verdwenen. Ik voelde me weer geheel normaal en reed door de koele avondlucht zonder de dikke jas die ik had meegenomen te gebruiken.
We bleven een dag of vijf in Djokja en maakten twee bijeenkomsten mee van de oudste groep Subudleden. Onder hen waren er die sedert 1937 deze latihans onder Pak Subuh's persoonlijke leiding deden. Er was een oudere man bij die door de doktoren wegens zijn t.b.c. in het jaar 1937 was opgegeven. Het was 1952, hij leefde nog en had geen t.b.c. meer!
Men vertelde van Pak Subuh dat wanneer hij door een hospitaal wandelde de patienten die geen beenbreuken of dergelijke hadden, de volgende dag naar huis mochten! Dit was misschien maar een legende, echter tekent het wel de typische roem die er van deze wijze Javaan in de omtrek uitging.
Alle latihans die ik meemaakte, hetzij onder leiding van Husein, hetzij onder leiding van Pak Subuh, brachten echter niet meer die geweldige ervaring van mijn openingslatihan. Dit was voor mij een zeer moeilijk punt, daar ik geneigd was vergelijkingen te blijven maken met de eerste keer! Later toen ik de latihan zelf ging doen maakte ik nog enkele keren zeer inspiratieve ogenblikken, maar de bewustzijnservaring van de eerste maal bleef voortaan achterwege. Het proces dat zich in mij voltrok speelde zich verder diep in mijn bewustzijn af. De resultaten en verschijnselen kwamen niet meer direct aan de oppervlakte.
Husein en ik keerden terug naar Djakarta. Iedere week hadden wij daar een bijeenkomst met de groep Subud die daar was opgericht. Het waren bijna alle Indonesische leden. Husein en ik vonden het prettig met hen om te gaan en voelden ons tot hun milieu aangetrokken. Onze affiniteit tot de Indonesische psyche heeft ons wel een heel eind geholpen met het aanvoelen van Subud. Husein leerde de Indonesische taal spreken, lezen en schrijven in enkele maanden, terwijl ik er vanaf 1935 mee doende was geweest het onder de knie te krijgen. We spraken het echter beiden als onze eigen taal.
Door mijn werkzaamheden in de grafische vakken was ik in de gelegenheid om de "Persaudaraan Subud" een gedrukte brochure aan te bieden. Ik ontwierp een heel eenvoudig roze gekleurd foldertje waarvoor Husein de tekst schreef. Hiervan werden er in 1952 op briefkaartkarton enkele duizenden gedrukt die Husein gebruikte om rond te zenden en belangstellenden te geven. In zijn tekst vermeldde Husein dat in de zeer nabije toekomst Subud zich tot over de grenzen van Indonesie zou uitbreiden. Wanneer men Husein hoorde moest men er in geloven ook!
Inmiddels duurde de verbreiding tot over Indonesië's grenzen langer dan door Husein verwacht was en door Pak Subuh voorspeld. Bij omstanders zoals ik wekte dit nogal wat ongeduld en ook twijfel aan de juistheid van de voorspelling, doch Husein kweet zich met meer en meer ijver van zijn taak om aan Subud bekendheid te geven.
Eind 1952 verliet Husein Djakarta om een werkkring te aanvaarden te Sungel Gerong, als teacher bij de STANVAC aldaar. Ook in Sumatra richtte hij al spoedig een Subudgroep op. Ik kon hem nu vanwege de afstand niet meer bezoeken. Onze contacten onderhielden we dus weer door middel van correspondentie.
Begin 1953 begaf ik mij naar Europa. Toen ik in oktober van datzelfde jaar weer terugkeerde in Indonesië trof ik Husein aan in Medan. Hij had daar na Sungel Gerong een andere werkkring gevonden. Ook daar had Husein weer talrijke belangstellenden in Subud rond zich verzameld en een groep gevormd van mensen van de meest uiteenlopende rassen, Indiërs, Indonesiërs, Europeanen en Chinezen. Deze groep kwam in de beste verstandhouding bij elkaar en Husein had een vaardig vermogen om deze mensen zich thuis te laten voelen en hen op hun gemak te stellen. Hij genoot overal waar hij zich korte tijd bevond grote belangstelling en kreeg binnen een zeer korte tijd steeds een uitgebreide kring van vrienden, waaronder dikwijls zeer invloedrijke en vooraanstaande personen die niet anders konden doen als zijn grote verdiensten erkennen.
Eind 1954 bereikten mij de eerste brieven uit Hong Kong. Het briefpapier vertoonde nu het Subud-embleem in gouddruk met er omheen vermeld de plaatsen waar al Subudgroepen bestonden. In korte tijd had Husein in Hong Kong belangstelling en behoefte naar het geestelijke Subud fenomeen weten op te wekken. Er vormde zich weer een kring rond hem.
Daarna ging de ontwikkeling van Subud echter verder zonder dat ik dit persoonlijk kon gadeslaan. Ik bleef in Indonesië, vestigde mij eerst in een prachtig bergoord op Sumatra en later weer op het eiland Bali. Ik bleef echter per brief met Husein in kontakt.
Na Hong Kong begeeft Husein zich dan plotseling naar het eiland Cyprus. In 1956 woont hij daar ten huize van een occultist en filosoof, die bijzonder geïnteresseerd was in de nieuwe denkbeelden van Husein en Subud. Door de moeilijkheden die Husein ondervond tijdens de opstanden op Cyprus kon van een regelmatige correspondentie geen sprake zijn.
Lange tijd hoorde ik weinig van hem. Geruchten bereikten mij dat hij van Cyprus naar Engeland gegaan was.
Uit een brief die hij me van Hong Kong zond gedateerd februari 18, 1955, haal ik het volgende aan:
"Progress depends on perpetual dissatisfaction with oneself. Therefore what I was doing and writing a year
ago has little meaning for me to-day, and I know that I shall in five years consider my present views as
rather childish. All this comes through me pratically automatically. I never pay much
attention to it as the stream keeps on flowing. What is important is what is yet to be born. The past will take care of itself. That is why I hate retyping and revising old work. I like to be going ever onward. Form to me is only a temporary house of spirit. That's why I can't be much bothered with art, personally, as I am interested in drinking the tea, not in forming a collection of teacups".
Over kunst konden Husein en ik het slecht eens worden. Over de betekenis van kunst die volgens mij min of meer werd gekleineerd vond ik hem beslist niet competent tot een oordeel. Maar ieder zijn mening. Kunst was mijn heilig huisje. De manier waarop hij daaraan af en toe rukte, was misschien goed voor mijn 'progress', maar niet direct aangenaam.
Hij schreef me echter:
You see a lack in me, but there is a lack in everything. Something can appear as a lack when it is another man's past. To see a parent not interested in marbles may appear as a lack to the child, but the parent feels
he has more important things to get on with. I consider this world merely as a temporary resting place in a
much bigger pattern, so all the forms of this world which so fascinate you have little meaning for me."
Zonder het grote patroon echter uit het oog te verliezen, voor zover wij dat met onze intuïtie kunnen omvatten, is mijn bescheiden mening echter dat grote kunst met een hoofdletter, niet en nooit en op geen gebied van bewustzijn ook, te ontkennen valt. De vormen van de wereld hebben allen hun tegenhanger en hun oorzaak op hogere gebieden. De stoffelijke vorm is een uitdrukking van die schoonheid. Die vorm kan men eventueel verwaarlozen, de schoonheid echter niet.
De vorm van kunst in de hogere dimensies, zo leerde ik door mijn latihans beseffen, is juist edeler, grootser en wijdser. Schoonheid is een aspect van de Goddelijke Liefde. De universele verhoudingen die het wezen uitmaken van deze schoonheid spelen in het grote Goddelijke patroon der schepping een zeer belangrijke rol. Zonder de universele verhoudingen zou deze wereld een chaos zijn, een onvoorstelbaar concentratiekamp, of, .... doordenkende, komen wij tot de conclusie dat zij in dat geval in het geheel niet zou kunnen bestaan!
In Indonesië had ik zo lang mogelijk, ja desnoods gedurende mijn gehele verdere leven willen blijven wonen omdat ik van de bewoners en van het land hield. De conflicten namen echter wegens de politieke controverse over "West-Irian"(West Nieuw-Guinea) tussen Indonesië en Nederland hand over hand toe.
In december 1957 was de spanning zo hoog opgelopen dat vele Nederlanders besloten, of gedwongen werden, het land te verlaten. Ook ik besloot voorlopig naar het buitenland te vertrekken. In 1958 kwam ik in Singapore aan en hield daar in Kuala Lumpur exposities van mijn Balinese oeuvre. Ik had toen van Husein in lange tijd geen woord meer vernomen. Hij was steeds op reis.
In een boekhandel in Singapore viel echter mijn oog op het boek van J.G.Bennet over Subud. Dit was de eerste maal dat ik vernam dat Pak Subuh zijn reeds in 1951 of eerder voorspelde reis naar Europa had volbracht, en zijn merkwaardige geestelijke boodschap had verspreid over Europa en de U.S.A. De taaie volharding, de geestdrift, de ijver van Husein Rofé was uiteindelijk niet vergeefs geweest.
Ik ken de schier heilige vervoering waarmee hij in zijn taak en zijn missie geloofde. Ik heb hem gadegeslagen in enkele zeer moeilijke perioden van zijn leven en gezien hoe hij nooit afliet en ook dan doorzette zonder ook maar één moment te twijfelen. Ook nu dit doel bereikt is waarvoor hij zo hard werkte en zich zoveel persoonlijke opofferingen heeft getroost, gaat hij door met zijn eenpuntig gerichte taak, zonder zich te laten intimideren en zonder zich te laten verleiden de zaak anders te doen dan zoals hij het ziet.
De vreemde gast uit Tanger was niet zonder bedoeling in de pasanggrahan op Bali in mijn leven verschenen. Soms was het moeilijk hem te begrijpen, en te volgen. De tijden dat hij innerlijke strijd voerde of kampte met problemen van materiele aard leken soms zonder einde en hevig monotoon te worden.
Ik zou wensen dat ik elk detail van dit interessante en boeiende bestaan me nog voor de geest kan halen. In het bovenstaande heb ik slechts opgetekend wat daarvan in mijn herinnering is blijven hangen. Voor Husein is het verleden van nul en generlei waarde en absoluut geen betekenis, maar voor ons kan het van belang zijn om het te kennen. Al was het alleen maar om op de hoogte te zijn, van wat eigenlijk een futiliteit is in "het grote patroon".
Auke C. Sonnega,
10 december 1959.
Bovenstaand verhaal maakte deel uit van Husein Rofé's: "Reflections on Subud" (1961) Husein Rofé stierf in januari 2008 in Singapore.
Click for English version
Een overzichtstentoonstelling van de kunst van Auke Sonnega werd gehouden door Het Fries Museum te Leeuwarden van 10 september tot 15 januari 2001. Zij schreven daarbij als inleiding:
Auke Sonnega (1910-1963) verbleef een groot deel van zijn leven in toenmalig Nederlands-Indië. Vooral Bali en Java fascineerden hem. De indrukken die hij daar opdeed, deden Sonnega besluiten zijn verdere leven aan de teken- en schilderkunst te wijden. Na zijn dood in 1963 raakte zijn werk in de vergetelheid. Het Fries Museum wilde recht doen aan de in Leeuwarden geboren kunstenaar en exposeerde ruim 60 tekeningen en schilderijen. Auke Sonnega, die een opleiding genoten had tot tapijt- en textielontwerper, vertrok in 1935 naar de Indonesische archipel. Aanvankelijk was Sonnega nog werkzaam als ontwerper in Batavia. Later reisde hij per motorfiets rond op Java en Bali en stelde zijn reisimpressies op schrift voor lokale dagbladen. Geboeid door de mystieke sfeer van Indonesië besloot hij zich geheel en al toe te leggen op de teken- en schilderkunst. Zo waren Balinese dansers voor Sonnega de inspiratiebron voor een reeks portretten van jonge Balinese mannen en vrouwen. De Europeanen Walter Spies en Rudolf Bonnet introduceerden op Bali westerse thema’s (onder andere het portret) en technieken. Gecombineerd met de traditionele kunst van de inheemse bevolking, leverde dat een levendige en kleurrijke stijl op, die van grote invloed was op het werk van Auke Sonnega. Verraadt zijn vroege werk nog duidelijk zijn achtergrond als textielontwerper, in de latere werken is Sonnega expressiever en abstraheert hij langzamerhand zijn onderwerpen. |
Op Internet sinds: 25 november 1997, gewijzigd: 28 juni 2017