De W E R E L D E N van I J S B R A N D |
Op 26 oktober 1955 zet IJsbrand voet aan wal op Haneda vliegveld, Tokyo. Hij voelt zich vereerd opgewacht te worden door manager Heybroek en diens rechterhand Hans Alberts.
Op de tussenstop Hong Kong was er nog een kleine reunie geweest met collega's met wie hij zulk een grandiose tijd had meegemaakt. Ook ontmoet hij daar nog de hoofdcommissaris van politie Col. Maxwell. Hij vertelde hem over zijn ervaringen met Subud. Op Maxwell's advies neemt hij contact op met Bennett en vertelt hem over zijn ervaringen met Subud.
Voorlopig zal hij in Tokyo bij Hans Alberts logeren. Men weet nog steeds niet wat zijn definitieve standplaats zal worden. Het kantoor is gevestigd in Naka 8 Building in Marunouchi. Als collega's krijgt hij Karel de Waart, derde man, en Dick Schotanus, de z.g. kas p.p.. Vooral de laatste lijkt een geschikte kerel.
Hans Alberts is tweede man. Zijn zenuwen gieren evident voortdurend door zijn keel. Uitleg kan hij niet geven. Wel uitvoerige beschouwingen over details, die IJsbrand ontgaan en naast zich neerlegt, maar de grote lijnen komen nauwelijks ter sprake. In elk geval wordt het hem wel duidelijk dat alles hier veel gecompliceerder ligt dan in Hong Kong. De wetgeving waar ze mee te maken krijgen is complex. Er is een janboel aan voorschriften. Regels zijn vervat in bewoordingen die voor velerlei uitleg vatbaar zijn en doorspekt met bijzinnen met uitzonderingen waarvan het onduidelijk is bij welke hoofdregel ze nu behoren. Belastingen zijn hoog - een aantal malen hoger dan in Hong Kong. Er zijn trucjes bedacht om die tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Daar zijn het per slot van rekening Nederlanders voor.
Een oudere japanse heer, Hatakenaka, bemiddelt tussen het japanse personeel, de klanten en de nederlandse stafmensen.
Karel de Waart is getrouwd met een Zwitserse: Julie. Ze hebben bovendien de zorg voor een kind. Nederlandse stafleden in de lagere gelederen zijn meestal niet gehuwd en moeten daar in elk geval toestemming van de directie in Amsterdam voor krijgen, liefst nadat de aanstaande bij hen haar opwachting heeft gemaakt om te beoordelen of ze 'van vreemde smetten vrij' is.
Veel van de zaken zijn in proxy. Japanse banken mogen nog niet direct zaken doen met het buitenland en moeten opening van kredieten en dergelijke via buitenlandse banken leiden, waarvan de NHB er een is. Daarnaast hebben ze ook directe clientele voor import- en export financiering. Particulieren hebben zij nooit aangetrokken, alhoewel er wel een aantal Nederlanders een rekening bij hen aanhouden.
Hans Alberts huurt een bungalow van een belangrijke klant van de bank, Debs. Het ligt naast de militaire paradeplaats van het amerikaanse legerkamp Washington Heights. 's Morgens begint de band al vroeg met 'Marching thru Georgia', 'Strike up the band' en verdere bekende militaire marsmuziek.
IJsbrand heeft voor zijn vertrek een LP meegekregen, gespeeld door Arthur Rubinstein. Alberts biedt aan hem voor het eerst te beluisteren op zijn pick-up. Dat doen ze en de plaat is daarmee voor goed bedorven door een krassende naald. Hans zelf paradeert 's morgens half tot geheel naakt door het huis. Ook al niet zo'n appetijtelijk gezicht. De huishouding wordt door een oude japanse vrouw verzorgd.
Het verkeer is chaotisch met een kakafonie van claxon getoeter. Kenners leggen uit dat Japanners in een keurslijf van nauwkeurig omschreven gebruiken leven. Maar die zijn ontstaan in een tijd dat er nog geen autoverkeer was. Op het wegdek kunnen ze nu hun hartstochten uitleven. Als een auto uit een dwarsstraat komt wordt er kamikaze-achtig op hem ingereden om uit te testen wie het meest chicken is om te stoppen en de ander voorrang te geven. IJsbrand zal later aan dit semi-kermisbotsautootjes-achtig spel met groot genoegen deelnemen. Vreemd genoeg gebeuren er niet eens zo veel ongelukken. Wel werpen arbeiders zich soms voor een auto om zodoende letselschade te kunnen claimen. De verkeerswegen zijn in een abominabele toestand. Als men op het platteland komt lijken ze soms op rivierbeddingen bezaaid met keien.
.
Hans Alberts beschouwd het zijn plicht om IJsbrand voor te stellen aan vooraanstaande figuren in de nederlandse gemeenschap. Bovenaan de lijst staat Jhr. Reuchlin van de nederlandse Ambassade en Spanjaard van de Nederlandse Verkoop Organisatie.
Ook staat er op het programma een tochtje het land in om de herfstbloezems te bewonderen. Die zijn inderdaad indrukwekkend.
Hans waarschuwt hem ontzettend op te passen met een Japanner een dienst te bewijzen. De omgangsvormen willen dat zij een kadootje daarvoor dienen aan te bieden. Maar de ontvanger daarvan behoort als tegenprestatie ook weer een geschenkje terug te geven. En zo voort en zo voort: een oneindige reeks. Daarom lopen Japanners iemand in moeilijkheden gauw voorbij om aan deze vormcyclus te ontsnappen.
Dick Schotanus nodigt IJsbrand al gauw uit om bij hem te komen eten. Het duizelt de nieuwkomer van het doolhof aan straatjes die ze doorkruizen in zijn oude Amerikaan. Hij vraagt zich af of hij hier ooit wijs uit zal worden. Inderdaad is hij eens nooit op een party aangekomen omdat hij volkomen verdwaald raakte in een rimboe van straatjes waar niemand hem de weg kon wijzen omdat ze geen Engels spraken. Als ze naar de weg gevraagd worden, plegen Japanners verbouwereerd in een willekeurige richting te wijzen in de hoop dat de vreemde barbaar zo gauw mogelijk verdwijnt uit hun gezichtsveld en hun niet verder in verlegenheid brengt.
Dick heeft in Indonesië aan de militaire operaties deelgenomen en daar een rauwe kijk op het leven aan overgehouden. Hij loopt over van verhalen. Hoe de Japanners na de oorlog zo onderdanig waren dat ze zich door de Amerikanen gedwee van de weg lieten schoppen als ze blindelings overstaken.
Ja, er zijn over dit land en zijn mysterieuse gebruiken heel wat komische titbits op te dissen. Een van de valkuilen is om je te laten misleiden door de westerse indruk die Japanners in hun westerse kantoorkloffie maken. Maar in de omgang drijven ze buitenlanders vaak tot wanhoop.
Dick is een forse kerel met een soort verbaasde blik die een zeker cynisme uitstraalt. Hij vertelt dat als hij op de Ginza loopt, meisjes en vrouwen giechelen met de hand voor de mond en dan in het voorbijgaan zoiets zeggen als: Okii, desu nè.(Lang, hè). Denshin-bashira (lantaarnpaal). Dan antwoordt hij weer op zijn beurt: Anata-wa tjisai, desu nè (Jij bent klein, hè.). Gegiegel is dan niet van de lucht, ook al omdat blijkt dat deze 'barbaar' een beetje Japans kan spreken .....!
Een ander verhaal dat hij hoort is dat een van de personeelsleden in de oorlog kapitein in de Imperial Army is geweest. Hij is getrouwd met een Nederlandse, die aangesproken wordt als Mevrouw Brouwer, maar zich zelden laat zien. Schotanus mag hem niet, ook al omdat hij verwensingen leek te mompelen als hij op een fout werd geattendeerd. Dick is ook niet op zijn mondje gevallen en laat zich heetgebakerd ontvallen: "Baka janakaroka!", een verwensing die hij ergens opgepikt moet hebben.
Enfin, uit de belediging was een hele rel uit ontstaan want de kapitein eiste als genoegdoening een formele verontschuldiging. Dick was daartoe niet bereid en zijn tegenstander wilde nu een staking uitroepen. Daarover werd door het personeel gestemd, maar de klerk had zo weinig sympatie bij hen dat hij geen medestanders kreeg. De kapitein was na dit alles vrij mak.
De boekhouder op kantoor kwam uit Mantsjoerije - de geannexeerde japanse provincie. Hij en zijn gezin kwamen na de oorlog totaal verpauperd in Tokyo terug. Hatakenaka had vertrouwen in hem en zorgde voor een betrekking bij de bank en overreedde de manager tevens om hem een voorschot te geven zodat hij en zijn gezin wat kleren etc. konden kopen. Het was een uitstekende keus geweest. Kishizawasan leerde het eigenaardige boekhoudsysteem van de bank op zijn duimpje. Hij dwong echter het meeste respect af door feilloos de bankterm "zeilende remises" (posten die per zeepost verzend werden) uit te spreken.
Na al deze shop talk verbaast het IJsbrand te horen dat Dick een leergang van de Rosicrucian Fellowship AMORC volgt. Maar veel verder komt hij daarover niet aan de weet.
Het loopt IJsbrand al spoedig over. Hij begint zich af te vragen in welk wespennest hij nu is terechtgekomen. Maar ja, dit is dat Verre Oosten waar zijn hart zo naar uitgaat. Hij heeft Graf Herman Keyserling's reisdagboeken met poëtische filosofische beschouwingen naar aanleiding van ontmoetingen en bezichtigingen op zijn wereldreis immers verslonden. Nu lijkt het wel of Keyserling nooit heeft geluisterd, behalve naar zijn eigen dramatiserende geest.
Naar huis schrijft hij nog optimistisch: Het werk op kantoor duizelt me tot nu toe, maar ik hoop in een paar weken ingewerkt te zijn. De stad is hier enorm groot met z'n zeven millioen inwoners. Treinen razen elk moment, 's morgens en 's avonds om de mensenmassa's heen en weer te vervoeren. Er is hier een warenhuis waar drie treinen inclusief ondergrondse elk op een verdieping doorheen snellen. Zondag liep ik een paar uur in de stad maar je legt misschien maar een honderdste gedeelte af van de gehele uitgebreidheid van Tokyo.. Hij bezoekt de film 'East of Eden', die gelukkig in de originele versie is met japanse ondertitels. James Dean's knappe uiterlijk maakt een overrompelende indruk op hem en doet hem denken aan de opstandige violist Jacques Holtman thuis in Nederland.
Daar is Kees nu druk aan het filmen met zijn 16mm Kodak camera, in de wandel het 'roggebroodje' genoemd. Hij maakt experimentele films rond Amsterdam. Hij schrijft naar zijn oudere broer: Jij kan haast zelf al een boek schrijven over al je ervaringen en je kontakten met allerlei geestelijke leraren en hun volgelingen.
IJsbrand zelf heeft nog helemaal niet gefilmd. Hij zal langer in Tokyo blijven en adverteert daarom naar een woning. Als hij er een vindt wordt die door de manager afgewezen aangezien de huur te hoog is.
Het werk op kantoor valt hem bitter tegen. Zijn vergeetachtigheid speelt hem parten bij het onthouden van de talloze regeltjes en methodes. Zijn gejaagde chef werkt ook al behoorlijk op zijn zenuwen. Hij moet voor hem oppassen. Het ziet er naar uit dat zijn collega Karel de Waart zo overhoop met Alberts komt te liggen dat hij ontslag neemt. IJsbrand vraagt zich af of hij niet op film als beroep moet overstappen. Dat is echter ook gemakkelijker bedacht dan gedaan.
Hij begaat al zijn eerste flater door een schrijfmachine in een taxi achter te laten. Hij had met het ding thuis een rapport voor de bank willen uittypen. Er was geen eerlijke vinder verschenen, hetgeen voor Japan uitzonderlijk is, maar achtergelaten spullen in taxi's schijnt men als verloren te kunnen beschouwen. De bank wil dat hij het bedrag van de geleden schade terugvergoedt aangezien hij de machine niet mee naar huis had mogen nemen. Maar het kan ook een trucje van Alberts geweest zijn om hem te jennen, want hij hoort er niets meer over.
Eind november vindt IJsbrand door bemiddeling van een makelaar een huisje op een heuvel in het Shiba district. Via een arbeidsbureau neemt hij ook een meisje in dienst voor de huishouding. Hij moet allerlei zaken voor de huishouding kopen.
De eerste nacht vernikkelt hij van de kou, als de wind om het huis giert. Hij koopt prompt daarop een paar pantoffels die electrisch verwarmd worden als je het snoer in het stopkontakt stopt, maar dat heeft weer het nadeel dat je niet met ze lopen kan. Hij ondervangt dat door ook een electrische deken en een petroleumkacheltje aan te schaffen. Hij heeft een kopie van Picasso's Guernica meegenomen en heeft die in laten lijsten. Die prijkt daar nu mooi aan de wand.
Hij is blij op zichzelf te zijn. Een van zijn eerste bezigheden is om titels te maken voor de filmopnamen die hij maakte tijdens zijn verlof.
Zondags gaat IJsbrand vanuit zijn huisje op de heuvel de omgeving verkennen en de atmosfeer in zich opnemen. Op één van die tochten ziet hij een groepje kinderen om een man staan. Hij is nieuwsgierig wat er gebeurt. De man steekt een kaars aan en houdt de vlam zonder een spier te verrekken onder zijn hand. Het allervreemdste is dat hij zijn vermogen op een kind schijnt over te brengen en dat die op zijn beurt ook zonder daar iets van te bemerken de vlam onder zijn hand kan velen. Wat er eigenlijk voorvalt kan hij niet verstaan.
Zonder de taal te kennen zijn Japanse gesprekken een gesloten boek voor hem, want weinige Japanners zijn het engels machtig. Ze doen wel erg hun best. Hij hoort van een Japanner die practisch het gehele Japans-Engelse woordenboek uit zijn hoofd kent, maar geen enkele conversatie kan voeren. Soms wordt hij aangeklamd door een student: 'Sir, do you like Japan?', klinkt het dan benepen. Sommige buitenlanders hebben er lol in deze brave borsten vrezelijk in het ootje te nemen.
IJsbrand besluit om twee keer per week japanse lessen te gaan volgen. Japanse vriendinnetjes waren meestal de beste leermeesters, zij het dat zij allerlei vrouwelijke uitdrukkingen gebruikten, die uit de mond van een man nog wel eens de lachlust op konden wekken van Japanners.
Nu zijn leven in een iets rustiger vaarwater komt, pikt hij ook zijn geestelijke interesses weer op. Hij schrijft Bennett in Kingston-on-Thames over zijn contacten met Subud. Die raadt hem weer aan om eens Daisetz Susuki van de Kamakura tempel, die veel over Zen geschreven heeft, te bezoeken. Helaas komt het daar niet van want Suzuki is in Amerika en doceert daar aan een universiteit.
De oorspronkelijke in 1954 opgerichte Subud groep doet latihan in een Zen tempel. Hij ontvangt bezoek van Tetsuya Tatebe - een zachte, goedlachse en ietwat dromerige Japanner, die het liefst als dichter door het leven zou gaan maar die middels een baantje in een patentkantoor zijn gezin onderhoudt. Hij is getrouwd en uit het door Japan bezette Korea na de oorlog met zijn familie teruggekeerd. Gelukkig spreekt hij wat Engels. IJsbrand zet hem appeltaart voor om het ijs te breken. Alhoewel hij veel critischer tegenover Subud staat, houdt hij zijn bedenkingen voor zich. Hij zegt toe aan hun oefeningen mee te doen, maar koestert geen verwachtingen.
Dat blijkt een vreemde ervaring, niet alleen om de tempel te vinden maar ook in de ijskou de oefening te doen. Volgende keer neemt hij dan ook een straalkacheltje mee, dat een hilarische schaterlach bij de weinige leden ontlokt. In de latihan laat iedereen in zich opkomen wat het onderbewuste ingeeft. Een Japanner gaat met een soort midden-oosterse timbre zingen, terwijl een andere een melodie voortbrengt die chinees aandoet. Maar er zijn er ook die zo maar brullen om spanningen af te reageren. Als daarna rust intreedt volgt een diepere communicatie met hun diepste innerlijk.
Vanwege die kakafonie hebben ze moeite om een vergaderplaats te vinden, want de verhuurders vinden dat lawaai maar vreemd.
Zijn kontakten met Subudleden hebben dat voordeel dat ze IJsbrand een direct entree tot japanse huiskamers geven en een mate van intimiteit die buitenlanders zelden in Japan kunnen bereiken met de bevolking. Bovendien brengt de latihan-oefening hem rust en een nader-tot-God belevenis.
Husein Rofé heeft Hong Kong verlaten. Hij heeft een uitnodiging uit Cyprus ontvangen om daar Subud te brengen. Hij heeft het met beide handen aangenomen, want missiewerk doet hij maar al te graag.
IJsbrand komt ook weer aan lezen toe. Bart Spalding's boek 'De Meesters van het Verre Oosten', komt hem heel ongeloofwaardig over. Het beschrijft zijn ontmoeting met een gezelschap van hoogontwikkelde meesters in Tibet. IJsbrand besluit eens inlichtingen in te winnen bij de vertegenwoordiger van de uitgever van de nederlandse vertaling in New York. Die bevestigt zijn vermoeden. Spalding heeft Tibet nooit bezocht. Zijn duim was de bron van zijn verzinselen, geholpen door de drankfles. IJsbrand begint steeds kritischer te worden. Maar boeken van Krishnamurti kan hij wel waarderen, omdat die geen leer verkondigen. Alhoewel..............
Als Sinterklaas nadert wordt hij door Frans en Fransje le Poole, die hij nog kende uit Hong Kong, uitgenodigd om dat traditioneel in hun woning te komen vieren, compleet met rijmpjes en cadeautjes. Het kost hem heel wat tijd en hoofdbrekens daar zo goed mogelijk aan mee te doen en breekt zijn hoofd over toepasselijke gedichten.
Karel de Waart heeft het veld moeten ruimen. De bedoeling was dat hij zenuwmoot Alberts zou vervangen, maar zijn leven werd door hem zo zuur gemaakt, dat hij naar Bangkok overgeplaatst wordt met het consigne dat als er daar ook klachten over hem komen hij wel zijn biezen kan pakken. Daar wordt hij als aangeschoten wild verder op zijn huid gezeten door van Dongen. Nu is het IJsbrand's beurt om in Alberts' schoenen te treden. Hij is jaloers op Wim Fleurbaaij die na zijn verlof zijn werk in Hong Kong over gaat nemen.
In Nederland heeft Kees een atelier van 7 bij 9 meter gevonden aan het Markenplein. Overname f 600, en een weekhuur van f 8,35. Moeder krijgt een uitnodiging om te komen logeren bij haar zuster en zwager in Portals-Nous op Mallorca. Maar ze durft die reis niet te ondernemen.
Het kantoor is in rep en roer. Bij manager Heybroek is een tumor in de hersenen geconstateerd. Hij moet onmiddellijk terug naar Nederland. Alberts kon niet nalaten om er een hektische toestand omheen te bouwen. Heybroek zal in Nederland spoedig sterven aan zijn kwaal.
Nu Amsterdam toch aan het husselen met het personeel is wordt besloten dat IJsbrand naar Kobe zal gaan om daar de plaats in te nemen van Hans Brinckmann, die aan zijn verlof toe is. Hij zal dan ook procuratiehouder worden. Tot grote ergernis van Alberts mag hij niet de vacante post van manager in Tokyo gaan bekleden. Een oud-gediende, Rudi von Pestel, komt op Heybroek's plaats.
Met het jaareinde pakt IJsbrand de Bolex weer op en filmt het tempelscenes in Tokio.
Hij heeft zijn Kerst-Nieuwjaarskaarten al in november verzonden. Die komen veel te vroeg aan en hij ontvangt nu van allerwege verbaasde reacties. Daaronder van zijn oude directie secretaris Moll, die schreef met genoegen terug te denken aan IJsbrand's gesprekken met hem. IJsbrand kan zich niet herinneren die ooit met hem gevoerd te hebben, maar geniet van het compliment.
Zijn moeder rapporteert haar beroerdste uiteinde. Geen van de genodigden eet van haar overvloed aan oliebollen met goedkope wijn!
Het is een koude winter in Nederland. Zijn broer Kees verhuist naar zijn nieuwe atelier op het Markenplein. Hij verstookt het meubilair om de kou het hoofd te bieden. Hij heeft plannen om als kokjesmaat of werkstudent op een vrachtschip aan te monsteren. Zijn plan mislukt omdat de vakbond dwars ligt.
Het Subud groepje is in mineur. Bij hun helper Tatebe is TBC geconstateerd. Dit druist geheel tegen de verwachtingen in dat je bij Subud niet ziek wordt. Een andere helper, Rin Jubishi, die het jaar daarvoor vertaler was geweest van Rofé toen hij het World Religion congres toesprak, lijdt aan depressies. Hij stak zijn licht op bij andere bewegingen en belandde bij een vrouwelijke Japanse lerares die haast dezelfde manifestaties als in Subud heet te bewerkstelligen bij haar volgelingen. Een goede uitwerking op Rin heeft ze in elk geval niet. Hij moet opgenomen worden in een psychiatrische inrichting.
IJsbrand gaat hem daar bezoeken. De enige kuur die men hem weet te geven zijn medicamenten, waarschijnlijk hopeloos verouderd en in onbruik geraakt.
Jubishi introduceert hem bij een 'wijze' leraar die bovennatuurlijke gaven heet te beschikken. Helaas moet het bij woorden blijven en krijgt hij niets te zien. Hij laat IJsbrand een serie foto's zien van weer een andere magiër die zich onzichtbaar kan maken. IJsbrand hoopt daar ooit eens een film van te mogen maken.
Eerst moet hij naar Kobe, in West-Japan, de z.g. Kansai, verhuizen. Hij moet in allerijl al zijn zaken in Tokyo afwikkelen, de huur opzeggen, spullen in laten pakken door de Japan Express, en de huishoudster ontslaan, wat hem aan zijn hart gaat. Hij vertrekt op 23 januari 1956 per sight-seeing trein, de Tsubamé, naar zijn nieuwe bestemming.
My photo's and those of my former colleague Hans Brinckmann were being shown in the Fujifilm Square Gallery: 'Showa Japan seen through Dutch Eyes' from August 29th to September 30, 2008 at the Fujifilm's Headquarters in Tokyo. The exposition was visited by 49000 people. Later the photos were donated to the Japan National Museum.
© Michael Rogge 2022